Zes Hengelose Joden omgekomen in Mauthausen.



Dit verhaal is eerder geplaatst op de website: www.oldhengel.nl 

In Hengelo Gld vielen in de oorlog 60 slachtoffers. Achter elk slachtoffer schuilt een dramatisch verhaal. Hier het verhaal van zes Hengelose Joden die tegelijk werden weggevoerd en korte tijd na elkaar stierven. Vooral voor diegenen die zeggen dat het in Hengelo allemaal wel meeviel. Voor de overlevenden misschien wel; voor de slachtoffers en hun nabestaanden zeker niet.


Samuel Jacobs, beter bekend als Broer, had voor de oorlog een manufacturenzaak aan de Spalstraat samen met zijn halfbroer Emanuel ofwel Max. Hun vader Abraham Jacobs, die aan de Raadhuisstraat was begonnen, had de zaak rond 1912 overgenomen van Herman Windmuller (nu Lentferink). Abraham trouwde twee maal, eerst met Rosa de Groot, waaruit Max in 1888 geboren werd. Na het overlijden van Rosa hertrouwde Abraham in 1895 met haar zuster Etje. Uit dit huwelijk kwam Broer in 1898 ter wereld.

Max en Broer woonden elk met hun gezin in het pand aan de Spalstraat. Max met zijn vrouw Kitty en hun kinderen Hetty en Uri Meyer Philip, kortweg Philip, op nummer 7 aan de kant van Langeler. Broer met echtgenote Lena en de kinderen Edith en Karel op nummer 9 naast bakker annex café Demming. In de zaak werkte als ‘reiziger’ ook zwager Lex (Alexander) Cohen, die getrouwd was met zus Sarah en woonde aan de Ruurloseweg met de zonen Bram, Frits en Hans. Allen behoorden tot de joodse gemeente in Hengelo, die al vanaf einde 19e eeuw zo rond de 40 personen telde.
De drie gingen meestal de boer op met hun handelswaren, ieder had zijn regio. Ze handelden naast kleren in stoffen, bedovertrekken, dekens, gordijnen, kinderwagens, petten, ondergoed. Kortom van alles, zoals dat in die tijd gewoon was.
De winkel zelf was alleen open op marktdagen. Dan waren er ook veel koffiedrinkers en mensen die er hun fiets stalden. De drie echtgenotes hielpen in de winkel, naaiden veel kleren en zorgden voor kussen- en bedvullingen.
Broer ging dikwijls bij het gemeentehuis kijken naar potentiële klanten. Want wie ging trouwen had immers bruidskleding nodig en daarna kwam toch in veel gevallen de uitzet en de baby’s. Hij was een trots bezitter van een auto, in de jaren twintig een uniek bezit. Hij reed vaak bij ‘rouw en trouw’. Max had geen rijbewijs, hij was slechtziend.
Eenmaal per jaar verzorgde Broer met andere autobezitters als Geertsma en Klem een dagtocht voor de bejaarden in het rusthuis aan de Kastanjelaan.
De Joden waren volledig opgenomen in de Hengelose gemeenschap. Eens per week gingen ze naar de synagoge, waar Broer voorganger was. Aan het vredige leven in het rustige dorpje kwam een einde tijdens de bezetting. Ook de Hengelose Joden ontkwamen niet aan de vervolgingswaanzin van de Duitsers. In de loop van 1941 werden allerlei maatregelen van kracht, die deelname aan het openbare leven steeds moeilijker maakten. Hun bewegingsvrijheid werd beperkt. Zo moesten de kinderen naar een aparte Joodse school, mochten ze geen lid meer zijn van een vereniging en waren openbare gelegenheden verboden.
Een grote klap kwam op woensdag 8 oktober 1941, een zwarte dag. In diverse plaatsen in de Achterhoek en Twente werden Joodse mannen gearresteerd door de Duitsers, in totaal ongeveer 200. Zo ook in Hengelo. Op een marktdag, ’s ochtends om 7 uur, voor het oog van talloze getuigen werden vijf mannen uit Hengelo door de Grüne Polizei in een overvalwagen gestopt. Drie van hen waren broers: Philip( geboren 1910), Jacob (1894) en Simon (1900) Philips. Simon en Philip woonden aan de Ruurloseweg; Simon, slager van beroep, met vrouw Julia en kind op nr. 12, Philip bij ouders en zus Mina op nr.6. Jacob woonde met vrouw Erna en 2 kinderen aan de Vordenseweg 8

Philip (‘Fiepke’) kwam net terug van kabelwacht bij ’t Zelle. Hij werd nog door voorbijgangers gewaarschuwd niet naar huis te gaan, maar hij sloeg deze waarschuwingen in de wind en werd bij zijn huis direct in de wagen geduwd.
Jacob was doodziek, maar moest ondanks een attest van Dr. Meinders toch mee. Jacob’s vrouw en kinderen waren op dat moment naar Zutphen. Ze troffen bij terugkeer een leeg huis, ze hebben nooit afscheid van elkaar kunnen nemen.
Ook broer Simon, slager, en diens buurman op nr.10, Lowieke Meyers (een lilliputter, geb. 1894) moesten mee. Lowieke woonde bij zijn ouders.
Vooral voor het huis van slager Philips speelden zich hartverscheurende taferelen af. De ouders zagen drie zonen weggevoerd. Huilend probeerden ze door te dringen tot de overvalwagen, maar ze werden hardhandig door de Duitsers teruggeduwd.
De vijfde persoon was Broer Jacobs. Dochter Edith, die nu in Nijmegen woont, vertelde dat de avond ervoor wel telefonisch bericht hierover op het gemeentehuis was binnengekomen, maar dat dit niet was doorgegeven. De politierapporten uit die jaren zijn onvindbaar, zodat het bewijs hiervoor niet aanwezig is. Max hoefde niet mee. Hij was wel thuis maar kreeg de boodschap daar te blijven totdat zijn zoon Philip, die in Keppel verbleef, gearresteerd was. Dat moeten verschrikkelijke uren geweest zijn, wachten omdat je zoon opgepakt wordt… Philip, een Palestina-pionier, werd ook opgepakt, zodat Max voorlopig ‘veilig’ was.

Blijkbaar moest er van elk gezin een mannelijk lid mee. Ook Jules Löwenhardt, die aan de Kastanjelaan woonde, werd gezocht, maar hij wist te ontkomen.
De zes en de vele anderen in de overvalwagen kwamen nooit meer terug. Wel kreeg de familie Jacobs nog een briefje van Broer, die hij uit de trein op weg naar Duitsland gegooid had. Het was afgestempeld op 10 oktober.

De tekst was veelzeggend:
Beste vrouw, Edith en Karel
Denk er steeds aan dat we een fijne tijd samen gehad hebben
en ik ben er niet bang voor dat alles weer terecht komt.
Kop op. Philip is ook hier en Lo Wijler uit Ruurlo.
Niet zeuren. Edith en Karel pas goed op moeder.
Allen beste groeten. Philip en ik hebben een verbond
om elkander te helpen. Oké. Jullie Broer.

Ze werden allen naar het afschuwelijke steengroevekamp Mauthausen in Oostenrijk getransporteerd. Alle zes vonden nog in oktober 1941 de dood. Broer op 27 oktober; neef Philip vier dagen later. Begin november kregen de families hier bericht van. Ze zouden zijn overleden aan een ‘hartkwaal’. Maar iedereen wist wel beter. Maar over de omstandigheden wist toen nog niemand te vertellen. Daar werd pas na de oorlog meer over duidelijk. Zo beschrijft Dr. L. de Jong hoe verschrikkelijk het daar was. Begin 1941 waren 340 Joden uit Amsterdam (Februaristaking) naar Mauthausen gebracht. In het najaar van 1941 nog eens 470, die gearresteerd waren in Amsterdam, Enschede, Arnhem en de Achterhoek.
Het volgende citaat van De Jong spreekt boekdelen; fijngevoelige mensen kunnen het maar beter overslaan:
De bij het Steinbruch-Kommando ingedeelde joden werden naar de groeve geleid. Bijna tweehonderd treden leidden de diepte in. Zij mochten van de ruwe trap geen gebruik maken maar moesten langs de rotswand omlaag klauteren. Enkelen vielen te pletter.
De overigen kregen beneden twee aan twee een draagstel op de schouders, op dat draagstel werd een loodzwaar rotsblok gelegd. In een lange rij en in looppas moesten zij die last via detreden naar boven dragen. Sommige rotsblokken tuimelden omlaag en verbrijzelden de voeten van één of meer dragers. Dan klonken schoten. Wie levend bovenkwam, werd onmiddellijk weer naar de bodem van de groeve gejaagd om een nieuw rotsblok te halen. Elke minuut werd een marteling, boordevol doodsangst.
Zo ging het door, uur na uur.
Velen pleegden al de eerste werkdag zelfmoord door zich van de rand van de groeve te pletter te werpen. De Joden werden soms met vreselijke ranselpartijen over de lijn van de bewakers gejaagd waarna zij van de wachttorens uit met machinegeweren in hele groepen neergeschoten werden. Een volgende dag was het niet meer af en toe één Jood die in de diepte sprong, maar zij gaven elkaar de hand en sprongen met negen of zelfs twaalf kameraden tegelijk.
Eigenlijk is het vreemd dat de Joden niet massaal onderdoken. Na de overlijdensberichten konden ze toch beter weten. Maar achteraf is het makkelijk praten. Ze hoopten op een snelle ommekeer, dachten dat het wel meeviel of wisten misschien niet waarheen. Want een schuilplaats vinden was moeilijk. Wie wilde nu eenmaal zijn leven voor hen in de waagschaal stellen?
Na de oorlog werd duidelijk dat ze weinig hulp kregen van Nederlanders. Die keken toe, vonden het wel best of wilden neutraal blijven. Meer dan 100.000 Joden werden vermoord.
Ook in Hengelo kwam een hoog percentage van de Joden om: 32 van de 41 Joden die in 1941 in Hengelo bij een telling ingeschreven stonden. Verder waren er nog enkele zonen van bv. Cohen, Meyers en Jacobs die inmiddels elders in het land woonden of studeerden.
Hier was geen fanatiek anti-semitisme, maar slechts weinigen staken hun nek voor de Joden uit. Slechts enkelen doken onder, waaronder de overige leden van beide families Jacobs. Max en zijn neefje Karel werden bij een inval op ’t Kervel alsnog gepakt en in het concentratiekamp Auschwitz vergast. De vier overgebleven vrouwen van beide gezinnen Jacobs overleefden de oorlog wel, na vele ellendige jaren. Maar hun leven was kapot. Wie durft nog te zeggen dat het wel meeviel?

Zie ook het boek Adres Kervel-kelder

Artikel geplaats door: H.M. Somsen november 2018