Gertrud Stevens beleent, anno 1378. Ghese te Ryngerinch, a° 1403. Johan van Hagen momber. Gertrud Ringerinck ontflnck dat goet tot Ringerinck met sijnen tobehoren, gelegen in den kerspel van Hengelo, in der buyrschap Kodewyck, a°. 1424. Johan van Hagen momber. Wendel van Hagen, huysfrou Geerlochs van Brunsvelt, bij transport Gertrud voors. beleent, a°. 1424. Johanna van Brunsvelt, huysfrou Johan Loenis, bij transport harer moder Wendel voorn., a°. 1442. Eadem, anno 1465. Eadem vernijt eedt van den goede geheiten Rengerinck met sijnen tobehoren, in den kerspel van Hengel gelegen, daer naest gelant is dat goet te Goetinck an d'een ende Albert Wolters hofstede an d'ander sijde, 12 Oct. 1473. Eadem vernijt eedt, 18 Aug. 1484. Eadem vernijt eedt, a°. 1492. Wendel Loenys, huysfrou Claes Molten, erve harer moder Joanne, beleent, anno 1498. Eadem, weduwe Claes Moltz, stelt tot hulder Dirck van Steenre, a°. 1515. Konne Holskamp bij transport harer moder Wendel Smolts beleent, a°. 1516. Eadem, huysfrou Gerrit Wintmoelen , 3 Junii 1527. Eadem eedt vernijt, 18 Sept. 1538, 26 Junii 1544, 30 Maii 1556. Balthasar Holskamp, erve sijner moder Cunere Smolts, erft op Christoffel Holscamp, sijnen soon, die voort erft op sijn moder Henrica Stenderincx, huysfrou Serrys Stenderinx , 9 Martii 1559. Reynerdinck. Thonis Roessinck bij transport Henrica voorn., 26 Nov. 1566. Bernt Roessinck, erve sijnes vaders Thonis, 10 Aug. 1598, ontfengt dat goet geheiten Rengerinck met allen sijnen tobehoren, in der graeffschap Zutphen, in den kerspel Hengel ende in der buyrschap Kodewyck gelegen, daer an d'een sijde naest gelant is dat goet to Goetinck. Derck Roessinc, erve sijns vaders Beernts, beleent, 4 Nov. 1626. Idem maeckt dit leen onder sijnne samentlicke kinderen ende erfgenamen deylbaer, 11 Aug. 1645. Idem revoceert sijne voorighe dispositie ende maeckt dit leen bij dispositie aen twee kinderen van Henrick in de Betuwe, genaemt Paul ende Gerritjen, geprocreëert bij zal. Judith Bussinck, 7 Jan. 1652. Henrick in de Betuwe als vader van sijnne kinderen uyt crachte van dispositie beleent, 7 Julii 1656. Bernt van Laeckhuysen, erve sijner moeder Geertruyt Roessinck, beleent, 28 Julii 1656. Sijn vader Willem van Laeckhuysen is hulder. Gerarda in de Betuwe deet haer uyt cracht van dispositie van Derck Roessinck belenen met de helfte ende tuchticht haeren man Bernardt Meints onder conditie dat hij haer wederom tuchtighen sal in sijn leengoet Kreyenburgh, aen den huyse Keppel leenruerich, 6 Aprilia 1659. Paulus in de Betuwe en Berent Meints als man en momber van sijn huysvrou Gerritjen in de Betuwe naer verclaeringe van Berent Meints in de naem sijner huysvrou, dat deselve van dit leen vergenoecht was, ende naer eetvernieuwinge van Paulus in de Betuwe draegen dit leen op aen Peter Dynant ende Anneken Prins, echteluyden, die daermede beleent sijn, 1 Sept. 1671. Idem tuchticht sijn vrou Aleida van der Veen, 6 Nov. 1684. Peter Dinant, predicant tot Oostsanen, Jan Dinant en de onmundige kinderen van Stoffel Dinant en Bernhardina van Elten als erfgenamen van Peter Dinant en Anneken Prinsen, gewesen egteluyden, beleent met dit leen, met een weyde de Peerdemathe genoemt, soo onder dit erve gebruyckt wordt, 6 Nov. 1690. Idem transporteert dit leen aen Bernhardus Umbgrove en Theodera Crusius, egteluyden, die daermede beleent sijn, eodem die. Lucretia en Wilhelmina Umbgrove, erfgenamen haers vaders ende moeders, beleent, 21 Dec. 1717. Hulder Joris Timmer, predikant. Deselven stellen nae deode van Joris Timmer tot hulder Anthony Timmer, predikant, 31 Maart 1740. Everhard Wilbrennink nom. ux. Margaretha Timmer, erfgenaam haarer moeder en moey Wilhelmina en Lucretia Umbgrove, beleend, 25 Maart 1754. Margaretha Timmer steld na dode haars mans tot hulder Johan Nyhof, 20 Jan. 1757. Eadem draagt dit leen op aan Hendrik Elferink en Jenneken Rutgers, eheluyden, die daar weder mede beleent sijn, eodem die. Idem na bekomen approbatie van 't magescheyd van 13 Junii 1763 beleent met dit leen buyten 't geene daarvan afgespleten en afsonderlijk verheft is, gelijk hem sulks door dode van sijn vrouw Jenneken Rutgers en uyt hoofde van voors, magescheyd in 't geheel aangekomen is, 16 Maii 1764. Idem benevens sijn vrouw Reyntjen Hietink laten hare huwlijksvoorwaarden van 9 April 1764 approberen en registreren, eodem die. Deselve eheluyden dragen dit leen op aan Berent Hesselink, Albert Derks en Geertruyd Reinerdink, eheluyden, Berent Onstenk en Grietjen Reynerdink, eheluyden, mitsgaders Frederick Jansen op Dringenburg, die daar weder mede beleent sijn, 17 Junii 1766. Afgespleten Hendrik Onstenk en Teunis Hiddink, successeuren feudaal van Steven Onstenk en Aaltjen Mennink, in leven eheluyden, en van Garrit Hiddink en Fenneken Hiddink, in leven eheluyden, Catharina Jacoba Delwich voor sig selvs en als tugtenaarse van haar man Hendrik Langel, Reint Harst en Elsken ten Barme, eheluyden, Bernardus Gotink als successeur feudaal van sijne ouders Hendrik Gotink en Janna Cuypers, in leven eheluyden, pro indiviso beleend, 22 Maart 1787. Afgespleten Lambert Arnold Willinck, richter van Hengelo, laat approberen en registreren een gerigteljjk transport d.d. 4 Aug. 1782 met relatie tot dit leen en sig uyt dien hoofde daarmede beleenen, 8 Maii 1787. Aalbert Onstenk en Salomon ten Huurne laaten registreren een gerigtelijk transport d.d. 23 Dec. 1803, door L. A. Willinck en Gerharda Anna Slicher, eheluyden, ter hunner behoeven gepasseert, en uyt hoofde van dien dit leen, ieder voor een geregte halfscheid, ter hunner naamen overteekenen, 21 Jan. 1804. Afgespleten Lambert Arnold Willinck laat approberen en registreren een gerigtelijk transport d.d. 4 Aug. 1782 met relatie tot dit leen en sig uyt dien hoofde daarmede belenen, 8 Maii 1787. Denselven draagt dit leen op aan Jan Wassingmaat, die daar weder mede beleend is, eodem die. |
1576: ‘Ringerdinck iii g:’ 1612: ‘Reijnerdinck 5 — 0’ 1616: ‘Reijnerdinck 5─’ 1629: ‘11─10─0 Reijnerdinck met het halve Dunckelenborchs slach 10─0─’ 1650: ‘Rijnderdinck, Derck Ruesink (Doesborch) (eigenaar), Berent (bouwman) 103-3-8' 1656: ‘Reijnerdink met Roessink stuk soo Eggink in pantschap heeft Derk Roessink toeb. 21-18-12’ |
'Berendt Reijnerdinck, Griete sijn huesfre:, Berendt sijn soene 21 jaeren, Henrick sijn soene 18 jaeren'
1612: ‘Die havesathe Meijerinck (…) Reijnderdinck (…)’ 1657: ‘Is mede voorgestelt bij de heer Felix Rauber datt … (noot: niet ingevuld) hecke voer de Veldekes Enck bij de van Reijnderdinck mede moett worden gemaket to weten den enen postenvloegell en alsoo de van Reijnderdinck daer van in gebreke is gebleven en eevenwell sijn d’ t’ selve hecke heeftt doen maecken will sijn Ed. geprotesteert hebben datt hem sulcx mett mach prejudiceren in sijn goet hebbende recht begeren datt dit tott dien fine in t’ Marckenboeck geteijckent moge worden.’ 1678 (Marginale acte in een ander handschrift, heel klein geschreven, betrekking hebbende op de er na volgende passage uit het markeboek:) [Retulit Hendrick Hiddinck dat hij op den 10 April 1677 ten versoecke van Peter Dijnant als besitter van het erve Reijerdinck door die Hr. Marckenrichter Sloot heeft aen Vrouw van Keppel doen aenseggen te doen leveren een hecke bij Reijnderdinck aenden Enck wegens het erve Dringenborch; Jor. Van Sweten van Baeck heeft dit hecke met poste(n) en vleugel int geheel in junio 1678 als besitter van Dringenborch gelevert.] 1782 t/m 1785: ‘Reinerdink, B. Hesselink (eigenaar)’ 1800: ‘Lijst der stemhebbende erven: (…) Reinerdink modo Dorpzigt’ 1804: ‘De Heer Muller aan de vergadering gecommuniceerd hebbende dat door koop eigenaar geworden zijnde van de stem van het erve Reijnderink, verzoekende dat dezelve mag worden overgeschreven op deszelfs huis in het dorp. Dit in omvrage gebragt zijnde hebben geërfdens dit met eenparigheid geaccordeert om op de lijst der stemhebbende erven te worden aangetekend.’ 1821: ‘D. Muller namens Reinderink mode Dorpzigt en Klein Roessink’ 1830: ‘De heer H. Voortman als markenrigter opent de vergadering en na oplezing van de namen der stemgeregtigde erven zijn present gevonden: (…) 14e D.G. Muller namens zijn vader den heer D. Muller wegens Reinderink modo Dorpzigt en Klein Roessink (…)’ |
1873: ‘als niet meer bestaande erven zouden kunnen beschouwd de voormalige (…) Reijnerdink (…)’
'Johannes Christoffel Koster, K714 f21, het erf behoort (? onleesbaar), thans eigenaar Jan Hendrik Weijer'
Bron ECAL.
Kadastraal artikelblad waarop vermeld wordt dat het huis is afgebroken, 'amotie'. Bron Kadaster.
Bevolkingsregister 1830-1840. Bron ECAL.