Jan Beemsterboer, politieagent in het verzet


Dit verhaal is reeds eerder verschenen op de website:www.oldhengel.nl
Door  W.J.M. Hermans.

Jan Beemsterboer was voor Hengelo Gld. de plaatselijke commandant van de ondergrondse. Vreemd mag het daarom heten, dat zijn naam in publicaties (bv "Oorlogsherinneringen") nauwelijks als zodanig werd genoemd. Hij bleek bij heel veel illegale activiteiten betrokken te zijn geweest. Mijn nieuwsgierigheid werd het meest gewekt toen bleek dat Jan Beemsterboer een dagboek bijgehouden had. Een portret van een ondergewaardeerde verzetsheld.

Jan Beemsterboer werd geboren in 1911 in Edam. In 1933 kwam hij in dienst van de marechaussee. Tot de oorlog was hij in verschillende plaatsen werkzaam. Bij het uitbreken van de oorlog was hij in Aalsmeer gevestigd. Op 3 februari 1940 trouwde hij in Neede met J. Gerfen, geb.1918 in Emmen.
Mevrouw Beemsterboer vertelde: "In Aalsmeer raakte mijn man direct betrokken bij het verzet. Op een dag kwam hij helemaal onder de modder en de eendekroost thuis. Later (via Stichting 40-45) hoorde ik dat hij munitie van de Duitsers gestolen had. Hij werkte veel samen met een boekhandelaar, die contacten had met Engeland. Deze man is later doodgeschoten.

In die begintijd van de oorlog marcheerde de W.A. (fanatieke afdeling van NSB) door de Aalsmeerse straten. De burgers keerden hen letterlijk de rug toe. Zij werden echter hardhandig weer omgedraaid. Dit gaf aanleiding tot relletjes. Bij zo'n rel raakte mijn man betrokken. Hij trok hierbij zijn sabel en hakte een oor van een W.A.-er af. De S.D. (Sicherheits-Dienst) kwam erbij, meerdere marechaussee's werden vastgenomen. Jan werd verhoord, maar later wel vrijgelaten.

Na een gesprek met de commandant verklaarde Jan een volgende keer precies hetzelfde te doen. Toen werd maar beslo­ten tot overplaatsing. "Doe dan maar naar het kleinste plaatsje in de Achterhoek", zei mijn man, want ik kwam uit Neede. Zo kwamen we eind 1941 in de Achterhoek terecht. Volgens het gemeentearchief van Hengelo op 15 december 1941 op de Vordenscheweg 7. In maart 1942 gingen we wonen bij de familie Seesing (van de fabriek Seezo) aan de St. Jansstraat. Nu woont daar Anneke Zents.
Het was een heel ander leven. In het drukke Aalsmeer was het deftiger. In Keyenborg kwamen de mensen achterom, dat was ik niet gewend.
Als gemeenteveldwachter, zoals dat beroep toen nog heette, was hij daar de rest van de oorlog werkzaam. In Ruurlo kwam hij pas na de oorlog terecht, i.t.t in "De harmonica bleef vijf jaar stil" vermeld stond.
Mijn man ging in Keyenborg gewoon verder met het werk in het verzet. Ik heb lang niet alles geweten. Hij vertelde me bewust niets, voor het geval ik eens opgepakt en verhoord werd.
Dikwijls kwamen er vreemde mensen bij mij thuis, die naar mijn man vroegen. Dan wist ik wel genoeg. Meestal waren dat onder­duikers, op zoek naar een adres. Van ons uit werden ze dan verder geholpen. Ook Frits Wansink was hier vaak bij betrokken. Hij werkte veel samen met mijn man.

We hebben ook zelf dikwijls onderduikers in huis gehad. Meest­al voor een paar dagen. Ook Frits Wansink dook voor een paar weken bij ons in huis onder. De grond werd hem toen te heet onder de voeten. Zeker in de tijd van het graven voor de O.T. (moet voor dec.44 geweest zijn, want toen familie weg). Hij was trouwens een zwijgzaam man.
Ook dat er twee saboteurs uit het verzet bij ons "logeerden", kan ik me nog herinneren. En een dokter uit Utrecht, die plotseling aan de deur stond met een briefje met het hand­chrift van mijn man: "Zorg dat deze man in Baak komt". Kapper Lurvink heeft hem daar heen gebracht.

In "Erop of Eronder" stond het verhaal van een piloot uit Zuid-Amerika. Het was de zoon van een dorpshoofd uit Paraguay. Een boerenvrouw (zie ook Morsink) haalde mijn man op. De piloot lag gewond in een schuur. Dr. ter Bals werd opgehaald. Na onderzoek bleek dat de piloot een verzwikte enkel had.
Jan en Frits brachten hem naar Drempt/Doesburg. Frits was zeer actief bij de pilotenhulp. In een dode arm van de IJssel lag een boot waar piloten zich een poos schuil konden houden.
Ze hadden afgesproken, dat bij aanhouding Frits door zou fietsen. Jan zou zich er wel uit redden ("hij bracht de piloot op"). Aangekomen bij de boot viel de piloot van de fiets precies voor de voeten van de wacht. Onverstaanbaar in een vreemd taaltje lag hij daar op de knieën zijn dankwoord te prevelen.
Later hoorde ik van veel meer mensen dat mijn man ze naar veilige plekken had vervoerd, meestal per fiets. Veel contacten had hij in Ruurlo. Onder andere met een Franssprekende Belg (Louis Vandenbranden, zie oorlogsboek Ruurlo).
Ook met de verzetsgroep bij De Boggelaar werkte hij samen. De namen van Joop Enzerink (bijgenaamd "de Boggelaar") en Gerrit Sprokkereef (uit Ruurlo, werkzaam op notariskantoor Hengelo) vallen hier. Sprokkereef werd later doodgeschoten (zie oorlogsboek Ruurlo).
Jan bevrijdde ook Mombarg uit de gevangenis. Deze was op het land zomaar gearresteerd door de beruchte Land­wachter Kerkdijk ("Hazelip") uit Winterswijk. Mombarg zou op transport worden gesteld naar het beruchte kamp in Amersfoort. Jan wist dat en de avond voordat dat zou gebeuren ging hij op pad. Die avond heb ik flink in de narigheid gezeten. Hij had zich vreemd uitgedost: overall aan, pet op, rode zakdoek om, gymschoenen. Je moet niks vragen, zei hij, het komt wel goed.
Het duurde heel lang voor hij terugkeerde. Tegen half elf kwam hij thuis, hij kon niet weg omdat lui van het distributiebureau naar buiten waren gegaan om naar de vliegtuigen te kijken. Hij had Mombarg bevrijd. Jan had de celdeur geopend zonder zich zelf te laten zien.
De volgende dag meldde mijn man zelf de verdwijning van de gevangene bij Sminia (was van oorsprong douanier, had geen diploma's). De S.D. onderzocht de mysterieuze verdwijning. Echt slim waren ze niet. Toen Jan opperde dat Mombarg mogelijk door een raampje ontsnapt was namen ze dit zonder verder onderzoek aan. Dit kon nooit, want het raam zat nog vol met spinrag!"
Dit soort verhalen hoorde mevrouw Beemsterboer vaak pas later, soms na de oorlog.
"In het boek "Oorlogsherinneringen" stond vermeld dat de bevrijder van Mombarg onbekend was gebleven. Toen ik dit las belde ik Mombarg en vertelde hem de ware toedracht. Mombarg mompelde hierop nauwelijks geïnteres­seerd: "Had ik wel gedacht". Hij vroeg verder nergens naar, zodat ik spijt had van mijn telefoontje.
Jan was ook betrokken bij de overval op het gemeentehuis (mei 1944). De overval werd gepleegd door een knokploeg ("Margriet" uit Brabant, zie "Het Laatste Gebod").
Jan was betrokken bij de voorbereiding. Zo had hij de meest gunstige tijd voor de overval doorgegeven: tussen half 1 en 1 uur. Het ging mis, omdat de enige aanwezige in het gemeentehuis, Jan van der Peijl, dacht dat de mannen een gevangengenomen zwarthandelaar kwamen bevrijden. Hij waarschuwde toen direct Sminia. Mijn man ging er direct naar toe, er was veel consternatie. Er was een hoed gevonden met de namen van de daders, Jan haalde dit er snel uit en stopte er krantenpapier in.
Toen dit gebeurde stopte iemand een briefje onder de deur bij mij thuis: de kinderen en ik zouden worden opgehaald. Ik besloot ondanks het gevaar poolshoogte te nemen. Ik ging naar schoenmaker Jansen en vroeg hem mijn man op te halen. Dit durfde hij niet, waarop ik zei dat hij maar moest vragen dat jan moest komen kijken naar nieuwe schoenen voor de kinderen. Toen Jan kwam werd hij boos, dat ik zoveel risico's nam.
Eens kreeg hij de opdracht te controleren bij het slachten. Dit gebeurde op grote schaal illegaal, om de onderduikers te voeden. Mijn man wist dat dat ook op dit adres gebeurde. Hij waarschuwde de familie dat er controleurs op komst waren. Ze hebben toen het geslachte varken bij opoe in bed gelegd. Zij had zgn. TBC, zodat ze daar niet durfden te kijken. Dat was weer een van de leukere voorvallen.
Met veel plezier vertelde hij altijd het volgende verhaal. Op een boerderij zaten een stel jonge onderduikers. Zij waren erg onvoorzichtig en maakten veel lawaai. Mijn man ging er naar toe, waarna ze allemaal vluchtten. Jan nam toen alle jassen mee. Een dag later kwamen ze een voor een bij ons thuis hun jas weer ophalen. In het vervolg waren ze wel voorzichtiger."
Beemsterboer zou ook 2 Hengelose Jodinnen hebben bevrijd uit Groot Schuylenburgh. Dit zou vlak voor de grote razzia in Apeldoorn gebeurd zijn. Dit moeten dan de 2 zusjes van Löwenhardt geweest zijn. Een belangrijke man voor het verzet was M.A. Buket. Hij kwam uit Limburg. In 1944 (rond september, opmars geallieerden) vluchtte hij naar de Achterhoek (via Ulft).

In Keijenborg aangekomen kwam hij in de pastorie bij kapelaan De Jager, eveneens betrokken bij de ondergrondse. Buket zocht iemand die hem in contact kon brengen met Ridder Bosch van Rosenthal. De Jager wist dat Beemsterboer dat kon en zo gebeurde.
Buket bleef in Keijenborg. Hij was een belangrijk man voor het verzet, een trapje hoger dan Beemsterboer. Buket was commandant in de regio Zutphen, Beemsterboer was plaatselijk commandant van de O.D. (Ordedienst) in Hengelo Gld.
Buket had vele schuilnamen. Herman Voskamp kon zich nog wel herinneren dat hij hem knipte. Buket had vaak een koffertje achterop de fiets. Later bleek daar een zender ingezeten te hebben.
Anderen die in het verzet zaten waren Joop Klem, zijn winkelbediende (en zwager) Jan de Groot, meester Veltkamp, Wijb de Vries en Hulstijn. Reeds genoemd werden Frits Wansink en kapelaan de Jager uit Keijenborg. De laatste verschafte ons valse papieren.
Meester Veltkamp en zijn vrouw Dinie Schipper waren eveneens actief. Met hem hebben we later wel eens gesproken, maar veel van zijn werk weet ik niet. Ook de naam van Wien Bruin, werkzaam op het distributiebureau, is vaak gevallen.
Kapelaan de Jager werd op een gegeven moment gearresteerd. Hij belandde in de gevangenis in Deventer. Mijn man was betrokken bij de bevrijding van hem hieruit.
Een belangrijke fase was na de Slag bij Arnhem. Het gemeente­personeel van Hengelo moest onderduiken. In deze tijd heeft Jan een dagboek bijgehouden. Burgemeester van Hoogstraten moest 500 man leveren voor de OT. Hij weigerde hieraan te voldoen, zodat hij en het al het overige personeel moest onderduiken. Dit betekende dat er een andere burgemeester kwam: Vissers, een NSB-er uit Valburg. Zoons van hem vochten aan het oostfront.
Omdat Hengelo niet aan de eisen voldeed, werd gedreigd met het platbranden van het dorp. Ofschoon mijn man nooit werkelijk heeft gedacht dat dit serieus zou gebeuren, leverde dit veel angst bij de bevolking op. (en onbegrip over de onderduiking)
Bij een bijeenkomst bij het Jodenkerkhof van diverse vooraanstaanden (notaris Ballegoyen, Weideman, een boer Walgemoet) werd besloten dat het personeel ondergedoken bleef, maar dat de bevolking wel van de dreigementen in kennis werden gesteld. Iedereen moest een koffertje voor plotseling vertrek klaar zetten. In deze tijd heeft Jan met Van Suntenmaartensdijk ook nog gezorgd dat het bevolkingsregister verdween.
Hij had nog veel verdriet over een geval in Borculo vlak voor de bevrijding (zie ook Erop of Eronder?).
Vanaf 8 december 1944 tot de bevrijding zijn we ondergedoken in Erica bij Emmen. Met paard en wagen trokken wij met de familie Weideman en To van de Brink (vrouw van Hengelose politie-agent) naar Drente. De reis duurde 2½ dag. Jan ging, nadat hij ons weggebracht had terug naar Hengelo. Hij kreeg valse papieren van De Jager en dook onder bij een boer onder Zelhem, ik geloof dat hij Hendriks heette.
De Duitsers zaten wel achter hem aan. Toen Joop Enzerink (bijgenaamd "De Boggelaar") werd opgepakt, vonden ze een briefje in zijn zak met daarop de naam van Beemsterboer. Ze hebben ook familieleden geslagen om achter zijn verblijfplaats te komen.
De bevrijding van Hengelo zelf heb ik niet meegemaakt, dat was eerder bevrijd dan Drente. Joop Klem kwam ons vertellen dat Hengelo bevrijd was, maar dat we geen huis meer hadden. We kwamen te wonen aan de Vordenscheweg 8. Daar hadden daarvoor Joden (familie Jacob Philips) en NSB-ers (familie Klein Haneveld) gewoond.
De kinderen vonden nog oorlogsspeelgoed van de NSB-familie. Aangezien ze niets meer hadden, waren ze daar maar wat blij mee.
We hebben een paar weken nog drie Canadezen ingekwartierd gehad.
Beemsterboer was de enige politieman in Hengelo die echt in het verzet zat. Zijn collega's trokken zich wel aan hem op. Zij waren wel goed voor de bevolking, waarschuwden bij onraad. Toch had na de oorlog niet iedereen een even goed idee van mannen als Bakker, Weideman en Van Suntenmaartensdijk. Zij waren soms betrokken bij arrestaties. Moeilijk is te beoordelen in hoeverre dit in opdracht van de Duitsers was en in hoeverre zij hier te goeder trouw handelden en/of misbruik van de situatie maakten.
Hetzelfde probleem gold ook voor verzetsmensen. Veel mensen wisten niet van hun activiteiten, waarover zij ook later niet spraken. Sommigen werden zelfs verdacht van heulen met de vijand, doordat zij zich brutaalweg in de buurt van Duitsers ophielden om inlichtingen te verkrijgen. Beoordeling of liever gezegd veroordeling is dus heel gevaarlijk.
Beemsterboer was lid van de P.O.D., de Politieke Opsporings Dienst. Hiervoor moest hij collega's beoordelen. Hij wilde niets van verering weten. Er kwam een pakket uit Amerika met o.a. een fiets, maar dat heeft iemand uit Vorden achterover gedrukt. Die is later voor heling opgepakt.
Hij wilde absoluut geen giften van mensen die 'verkeerd' waren geweest. Zo kwam Booltink (ook niet zuiver) met eieren, maar daar wilde hij niets van weten. Beemsterboer was ontzettend zwart-wit. Men was 'goed' of 'fout', daar zat niets tussen in.
Hij was in feite diep teleurgesteld over de afhandeling. Velen hadden nooit iets gedaan, maar stonden direct na de oorlog vooraan en sloegen zichzelf op de borst omdat zij aan het eind iets 'heldhaftigs' hadden gedaan, toen er geen gevaar meer was. Dit soort mensen kregen vaak de beste baantjes.
Het leek alsof mijn man nergens bang voor was. Hij wist alles, hij durfde alles. Toch heeft de hele oorlog hem tot aan zijn dood parten gespeeld. Toen hij in zijn laatste jaren dement werd, kwam alles weer naar boven. Hij zag overal weer Moffen. Eens bonden ze hem vast, dat hadden ze nooit moeten doen.
In 1946 verkaste het gezin naar Ruurlo. Daar werkte Beemsterboer 3 jaar, waarna Apeldoorn de standplaats werd en bleef. Hij werd adjudant, gaf les en nam examens af voor de wacht­meestercursus.

Aan het einde van het bezoek volgt een interessante discussie, als ik begin over de relatie geloof en verzet.
De familie Beemsterboer is rooms-katholiek. Zij zijn het volstrekt oneens met de veel geopperde stelling dat verzets­mensen meest gereformeerd waren. Vooral de dochter zegt dat dit onzin is. De communisten waren het felst in het verzet, daarna studenten, daarna katholieken en dan pas gereformeerden. En dan ook nog maar een bepaalde groep. De meesten accepteerden nl. getrouw gezag. Bv. in Putten lieten de mannen zich gedwee meevoeren, onbegrijpelijk. Evenals de deportaties van de Joden. Zij zeggen wel, dat ze de fatale afloop niet wisten, maar iedereen wist het toch. Zoals in Hengelo, 5 mannen waren oktober 1941 meegevoerd, het overlijdensbericht kwam een paar weken later. Dan wist je toch genoeg!! Dat moet met het geloof te maken hebben. Mevrouw van Leeuwen gelooft dat de 'gewone' Nederlanders zich nooit zo zouden hebben laten meevoeren.
Ook in de trein waar Bosch van Rosenthal, Van de Wall Bake e.d. ontsnapten. Anderen (Sprokkereef, Wolsink) durfden niet, omdat ze bang waren doodgeschoten te worden.

Dagboek Jan Beemsterboer

16-9-44 Begin van de aantekeningen over de verrichtingen der O.D. Hengelo G. O.D. nog niet in werking. Verzetsgroepen opgericht, welke op uur U overgaan in O.D.
Vandaag een lucht vol vliegtuigen. Uitzending B.B.C. Kwart voor acht normaal nieuws. Strijd in en om Aken. Toch schijnt er iets bijzonders in de lucht te hangen gezien de massa's bombardementen, jagers en verkenningsvliegtuigen.
Omstreeks 11 uur is plotseling electrische stroom afgesloten. Centrale te Nijmegen gebombardeerd. Nu verstoken van radiouitzending. Allerlei geruchten duiken op. Parachutisten en luchtlandingsvliegtuigen zouden in massa's gedaald zijn op de Veluwe en in de Betuwe, terwijl 2 Britsche leger Nederland zou zijn binnengerukt.
Algemene agitatie merkbaar onder Duitschers en N.S.B.-ers.
Omstreeks 16.30 uur kort maar hevig luchtgevecht boven Velswijk (Zelhem) en Hummelo.
17-9-44 Nog steeds geen stroom en geen radioberichten. Eenig betrouwbaar nieuws omtrent gevechten in Arnhem en omgeving. Bespreking gehad met Pl.Cdt.Vorden. Bericht verzonden omtrent aanwezigheid landingsterreinen voor zweefvliegtuigen en verdwijnen van ingekwartierde Duitsche militairen.
R.K. ontmoet.
18-9-44 Oranjebanden voor leden O.D. ontvangen. Verder verliep de dag kalm.
19-9-44 De toestand begint zich toe te spitsen. Geruchten over in brand staan van de stad Arnhem. Te circa 19.30 kwam het bericht: Burgemeester heeft opdracht om 500 arbeiders te leveren, die op 20-9-44 te 12 uur in Zevenaar moesten zijn. Burgemeester is ondergedoken. Bevolking nog niet gewaarschuwd in verband met gevaar om na 20 uur op straat te komen.
20-9-44 Te circa 5 uur bevolking door ordonnansen in kennis gesteld met bevel tot levering arbeiders. Grootste deel der in aanmerking komenden neemt de vlucht. Hen is echter aangezegd zich kalm te houden en niet voor arbeid te melden tenzij daartoe door wapengeweld gedwongen. Bevolking houdt zich kalm en vastberaden om zich in géén geval vrijwillig ter beschikking te stellen.
Te circa 14.30 komt afgezant van reichskommissaris ten gemeentehuize mededeelen, dat nieuwe Burgemeester is benoemd, die heden zal arriveeren. Wie is onbekend. Secretaris met secretariepersoneel en distributiepersoneel verantwoordelijk gesteld om op 21-9-44 500 arbeiders te leveren in Doetinchem voor 9 uur. Un schijn toegegeven; echter besloten onder te duiken. Opperwachtmeester Bakker ging voor afgezant niet spoedig genoeg uit deuringang, kreeg woordenwisseling en besluit ook onder te duiken.
Leden der O.D. schreeuwen om wapens voor zelfverdediging.
24-9-44 Wij schrijven heden Zondag vier en twintig september 1944. Het is dus sinds Woensdag 20 september, dat ik geen aantekeningen in dit dagboekje heb gehouden. Dit moet deels op rekeing geschoven worden van het feit dat ik niet gewoon ben een dagboek bij te houden, deels op mijn drukke en eigenaardige werkzaamheden, die ik deze laatste dagen heb moeten verrichten. Wat deze laatste dagen is gebeurd is nog wel geen verslag van het optreden der O.D.; want nog steeds blijft deze ondergrondsch; maar het houd toch zoo nauw met elkaar verband, dat ik niet kan nalaten ze hier neer te schrijven. Laat ik dus trachten de draad van mijn verslag bij den twintigsten September weer op te vangen.
De door mij opgeteekende gebeurtenissen bevatten eenige onjuistheden, die ik eerst wil recht zetten. Op 20 september kreeg ik des avonds laat bericht dat het geheele secretarie-personeel was ondergedoken evenals de opperwachtmeester Bakker. Een uur later kwam het bericht dat Bakker het eerst nog eens wilde aanzien omdat zijn moeilijkheden met den Reichskommissar's afgezant niet van dien aard waren geweest dat onderduiken noodzakelijk leek. Het teleurstellende bericht kwam echter van het gemeentehuis waar de twee voornaamste leden niet bestand bleken om de verantwoordelijkheid van hun ambt als overheidspersonen te dragen. In het kort waren de berichten als volgt. Na het optreden van den afgezant van den heer Seyss-Inquart was een nieuwe burgemeester W. ten Hoopen gearriveerd en was de eisch gesteld. Morgenvroeg 500 arbeiders anders, anders secretarie-personeel aansprakelijk. De gemeente-secretaris en de oudste ambtenaar, de heer Morsink waren des avonds laat aan het werk getogen om de oproepingen voor de arbeiders verzendklaar te maken, en deze door een tweetal gemeentearbeiders te doen bezorgen.
Wat er hier op dien avond van Woensdag 20 September en den nacht van 21 September is gebeurd weet ik niet precies, daar ik er zelf niet bij tegenwoordig ben geweest. Beide ambtenaren zijn echter aan verschillende gemoedsbewegingen onderhevig geweest. Aan de eene zijde stond hun gezin en hun verantwoording daarvoor; aan de andere zijde hun plicht tegenover de bevolking. Een vooraanstaande (toevoeging Morsink: "is zijn houding later goed geweest!? Men kan beter apostel zijn dan martelaar!") uit die bevolking heeft hen des nachts nog op hun plicht gewezen en God zij dankzij hebben hun plicht goed opgevat en zijn met hun gezin ondergedoken. In den morgen van den een en twintigsten September kwam ik circa 8.30 uur op het gemeentehuis pm de bewaking en distributiebescheiden bij de uitreiking in de school op mij te nemen en het geleide te vormen van die bescheiden van het gemeentehuis naar die school. Ik trof op het gemeentehuis behalve eenige leden van het distributipersoneel slechts eenige van mijn collega's aan. Van het secretarie-personeel geen spoor. Op de tafels de stencilmachine met stencil voor oproep der arbeiders en een vijftig gestencilde oproepingen. Ons eerste werk was de oproepingen en het stencil te vernietigen. Jammer genoeg was het bevolkingsregister nog aanwezig. Onze Groepscommandant was genoodzaakt de nieuwe burgemeester die zich nog in Ruurlo bevond op te bellen en van een en ander in kennis te stellen. Tot goed begrip dient nog, dat deze Groepscommandant, Onderluitenant Sminia, buiten alles staat wat O.D. aangaat en dus ook niets wist van de gestencilde oproepingen, laat staan van de vernietiging daarvan. Hij is eerst lid van Rechtsfront geweest, daarna sympathiserend N.S.B.-er; daarna heeft hij voor de N.S.B. bedankt en tracht den laatsten tijd met inachtneming van zijn eigen veiligheid weer zo'n beetje echte Nederlander te spelen. Dit zegt dus genoeg.
Toen ik om ongeveer half een aan het gemeentehuis terug kwam, was daar warempel weer een nieuwe burgemeester en wel eene meneer Visser, afkomstig uit Valburg. De nieuwe burgemeester wenschte eerst eens een toespraak tot ons voltallig aanwezig zijnde politiecorps te houden. Hij wees er in zijn toespraak, dat als eisch werd gesteld, dat de secretarie-ambtenaren voor 12 uur van den volgenden dag terug aan hun werk moesten zijn, daar hij anders verplicht zou zijn den Beauftragte van het voorgevallene in kennis te stellen, iets wat hij tot nu toe niet zou gedaan hebben. Kwamen deze ambtenaren niet terug dan liep het dorp kans te worden platgebrand en was de mogelijkheid niet uitgesloten, dat gijzelaars zouden worden genomen en doodgeschoten. Hij wekte ons op om te trachten contact te verkrijgen met de ondergedokenen en hen te bewegen terug te komen onder garantie zijnerzijds, dat geen haar op hun hoofd zou gekrenkt worden. Hij zeide die garantie te kunnen geven, daar hij twee zoons had, die aan 't Oostfront streden. Wij zegden toe te zullen trachten contact te maken, doch deelden tevens mede, dit als zeer moeilijk te beschouwen, daar wij geen van allen met de verblijfplaatsen op de hoogte waren (Er zat één notabene in mijn woning). Nogmaals werd ons op den ernst van de zaak gewezen, vooral het gevaar dat er uit het wegblijven der ambtenaren zou ontstaan voor de burgerbevolking. Ik kon de verleiding niet weerstaan hem er op te wijzen, dat deze straf voor de burgerbevolking, die zich nergens aan had schuldig gemaakt, zou zeker als een oorlogsmisdaad beschouwd diende te worden, zoo zij werd uitgevoerd, en dat het voorts in strijd met het volkenrecht moest worden beschouwd om de burgerbevolking te dwingen, graafwerk te verrichten in zo een rechtstreeks verband met de oorlogvoering. De menschen moesten zich daarvoor naar Bingerden begeven en als tegemoetkoming mochten zij dan ook van hun rijwiel gebruik maken. Jawel wat zijn zij toch schappelijk, nietwaar?
Maar wat nu te doen? Wij politiemenschen stonden nu voor een moeilijke taak. Zou de bedreiging werkelijk worden uitgevoerd dan droegen wij een vreselijke verantwoording: Ons dorp platgebrand en uitgeplunderd. Onze vrouwen en kinderen misschien mishandeld? Waartoe zijn een stel dronken gevoerde moffen niet toe in staat? Wij besloten in ieder geval de burgerbevolking van de bedreiging in kennis te stellen. Persoonlijk geloofde ik echter geen moment, dat zij hun dreigement zouden uitvoeren. Het scheen mij echter niet verkeerd met de vooraanstaanden uit de burgerij en de betrokken ambtenaren een kleine beraadslaging te houden. Deze beraadslaging heeft plaats gehad op 22 September 1944 omstreeks 6.30 uur in het bosch van het Jodenkerkhof in het Varsel. Tegenwoordig waren: Notaris van Ballegyen de Jong, voorzitter - Eerw, Kapelaan van Batenburg - Eerw. Kapelaan de Jager - Secretarie-ambtenaar W. de Vries - Secretarie-ambtenaar Morsink - Secretarie-ambtenaar J. v.d. Peyl - burger Berendsen kruidenier en drogist - burger Walgemoet, landbouwer - belasting-ambtenaren Jansen en Stunnenberg - Geneesheer dr. B.J. ter Bals - Politieambtenaren Bakker, v.d. Brink, Weideman en Beemsterboer.
De vergadering keurde unaniem het gedrag van het secretariepersoneel goed en aanvaardde daarvoor mede de verantwoording tegenover de burgerbevolking. Besloten werd, dat zij niet zouden terugkeeren, daar de eisch om arbeiders te leveren gehandhaafd bleef en dit de oorzaak was van hun handelwijze. Voorts werd besloten om zo onopgemerkt mogelijk zieken en ouden van dagen te evacueeren onder leiding van dokter Ter Bals en de beide kapelaans en de bevolking aan te raden een koffertje met dringende behoeften klaar te zetten en voorts de gang van zaken rustig af te wachten.
Om negen uur begon mijn dienst op het gemeentehuis, alwaar zooals was te verwachten niemand aanwezig was. Te circa elf uur verscheen er een onbekend persoon, die mededeelde uit Ruurlo te komen namens den burgemeester om te zien wat er hier voorviel. Hij verklaarde tot de S.D. te behooren en dienst te verrichten bij het Reichskommissariaat. Voorzover ik kon verstaan noemde hij zich Schaap of Schaaf. Hij was blijkbaar van Nederlandsche nationaliteit en ik vermoed dat hij ook wel N.S.B.-er zal zijn geweest. Hij liet er zich althans over uit, dat wanneer hij opdracht kreeg om uit de gemeente gijzelaars te nemen en dood te schieten, hij dit zonder aarzeling zou doen; want hij was een ambtenaar die een hem gegeven opdracht uitvoerde zonder deze eerst te beoordeelen. Toen ik hem antwoordde, dat ik zou weigeren een dergelijke opdracht uit te voeren en mijzelf dan liever liet doodschieten, draaide hij bij en zeide dat hem natuurlijk zoo'n opdracht niet zou worden verlengd. De nieuwe burgemeester verscheen niet. Het werd twaalf uur en de ambtenaren verschenen niet, Het werd twee uur en de S.D.-man verdween. Het werd vier uur en er verscheen een auto met de met een handmitrailleur gewapende Stap, die na van mij vernomen te hebben, dat er geen nieuws was, zich weer verwijderde. Het werd 's avonds 6 uur en nog steeds gebeurde er niets. Geen platbranden, geen gijzelaars. Ik ging naar huis om vervolgens den morgen te gaan afwachten.
Zaterdag 23 September. Er gebeurt nog niets. De bevolking glimlacht. De burgemeester is nu present, Hij ontdekt dat het bevolkingsregister verdwenen is. Dit was door mij in samenwerking met Van Suntenmaartensdijk en Stunnenberg op een veilige plaats opgeborgen en wel den vorige dag nog voor de komst van den S.D.-man. In de ledige bakken heb ik de woningkaarten gelegd, zoodat de S.D.-man er inliep in de meening verkeerde, dat alles in orde was. De burgemeester verklaarde, dat hij nu verplicht was den Beauftragte te verwittigen. Wij wachten de val van de bijl maar af. Maar ook deze dag gebeurt er niets. De burgemeester verklaarde toen hij weer heenging, dat hij Maandag een plakkat op het gemeentehuis zou aanbrengen, waarin de arbeiders van 18 tot 50 jaar zouden worden opgeroepen om te gaan graven aan de verdedigingswerken. Daarmede eindigde deze saaie Zaterdag. Nu is het Zondag 24 September. Er gebeurt nog niets. Vliegtuigen cirkelen zo nu en dan in de lucht. Kanongebulder in de verte en de O.D. nog steeds werkeloos. Wij hebben nu armbanden maar nog geen wapenen. Arnhem is nog niet in geallieerde handen. Nieuwe landingstroepen ten Zuid-Oosten en ten Oosten van Nijmegen, Wanneer zullen wij in actie kunnen gaan. Heb op 21 September nog een dokter doorgezonden die contact zocht met verzetsgroepen en geallieerden in bevrijd gebied. Ben benieuwd of hij de Rijn is overgekomen. Het is nu 17 uur en ik eindig dit verslag van de gebeurtenissen van 21 September tot 24 September 17 uur.
Na 17 uur zijn geen bijzondere gebeurtenissen te vermelden.

25-9-44 De voormiddag is rustig verloopen. Des namiddags verschenen er aan de aanplakborden en op andere in het oog vallende plaatsen biljetten waarop het volgende stond vermeld:
Gemeente Hengelo Gld.
Bekendmaking
Door het verdwijnen van de ambtenaren der Gemeente zijn strafmaatregelen te verwachten, die van ernstigen aard kunnen zijn. Ik wil trachten deze moeilijkheden te voorkomen, doch heb daarvoor Uwe volledige medewerking nodig en wel op de volgende wijze:
I Alle gemeentenaren blijven rustig aan hun arbeid.
II De Wehrmacht vraagt werkkrachten in den leeftijd van 18 tot 50 jaar. Meldt U daarvoor vrijwillig ten gemeentehuize. Gij zult dan van mij volledige inlichtingen ontvangen, benevens hulp en steun in voorkomende moeilijkheden.
III Dagelijks van 11 tot 12.30 uur ben ik voor alle gemeentenaren te spreken.
Hengelo 25 September 1944
De Burgemeester (w.g.) J. Visser
Ziedaar, dat klinkt soepel genoeg. Rustig blijven arbeiden en vrijwillig melden. Geen vastgestelde termijn, geen bedreiging met branden of nemen van gijzelaars. Wat zal er gebeuren, wanneer nu geen vrijwilligers verschijnen?
26-9-44 Ben in afwachting of en hoeveel vrijwilligers zich hebben gemeld. Te omstreeks 10.30 uur was er nog geen enkele geweest. Wij zullen de namen van de vrijwilligers noteeren.
In den loop van den middag worden enkele geruchten verspreid, dat sommige met name genoemde personen zich voor arbeid bij de Duitsche Weermacht zouden hebben aangemeld. Zekerheid hieromtrent echter nog niet verkregn. De dag is voorts gekenmerkt door vele en hevige luchtgevechten vooral in het Westen en Zuidwesten der omgeving. Te omstreeks 20 uur politiewachtmeester uit Arnhem ontmoet; was op weg naar Apeldoorn. Arnhem volgens hem geheel ontruimd. Hij vertelde voorts zich onderweg te hebben moeten dekken voor luchtaanvallen op Duitsche tanks op den weg Zutphen-Hummelo.
27-9-44 Luchtaanvallen op wegverkeer neemt toe. Bedrijvigheid van ordonnansen. Wat de arbeidsinzet betreft weinig nieuws vernomen. Geloof niet, dat veel vrijwilligers zich hebben gemeld. Politie opdracht ontvangen voor inkwartiering van ongeveer 400 Duitsche militairen. Gerucht loopt, dat geschut hier zal worden opgesteld.
28-9-44 8 uur Luchtaanval op Zutphen. 10 uur luchtaanval op Zutphen. Zware ontploffingen. Enkele vrijwilligers hebben zich gemeld, doch dat zijn zij, die vooraf weten, dat zij vrij zouden zijn met de voedselvoorziening en anderen voor het maatschappelijk leven gewichtige bedrijven. Toch hen er ernstig op gewezen, dat zulks de eenheid der bevolking in het verzet breekt. Zonder bezwaar kan gewacht worden tot dwangmaatregelen worden genomen. Dan is het nog vroeg genoeg om er op te wijzen dat het bedrijf door hun uitschakeling geschaad wordt. Wilde bezetter dan toch doordrijven, zoo is dat voor zijn verantwoording. Men geeft mij gelijk, doch het kwaad is geschied. Laat ons hoopen dat het geen funeste gevolgen zal hebben.
Heb ƒ1050 geleend op mijn naam voor rekening der gemeente om ondergedoken ambtenaren hun salaris te kunnen uitbetalen.
12 uur luchtaanval richting Vorden; hevige ontploffingen. 15 uur weer luchtaanval richting Vorden, weer hevige ontploffingen, deze laatste zijn echter vermoedelijk bommen.
Ooggetuigen berichten over luchtaanval op Zutphen. Munitie- en legertreinen zijn door bommen getroffen en in de lucht gevlogen. Vrij groote verwoestingen; ook aan gebouwen.
Militairen zijn nog niet gearriveerd.
Meubilair van ambtenaar Morsink is heden overgebracht naar woning secretaris Arends vermoedelijk ten gerieve S.D.-man Schaaf.
29-9-44 Te omstreeks 8.30 uur begaf ik mij naar het gemeentehuis en trof op Hummelo-Enschedesche Kunstweg een lange colonne Wehrmacht … Flak E20 aan, voorzien van luchtafweerkanonnen en treinafdeeling. Manschappen waren koud en huiverig en verklaarden in drie nachten geen slaap te hebben gehad. Zij zouden afkomstig zijn van het front bij Aken. Bericht verzonden van parkeer- en verblijfplaatsen.
Burgemeester vaardigt 2e proclamatie uit. Ieder gezinshoofd moet Maandag 2 October ingevuld formulier ten gemeentehuize inleveren, vermeldende aantal gezinsleden, inwonend personeel enz. Niet voldoening aan deze last is sabotage.
Het verdwijnen van het bevolkingsregister is dus blijkbaar van invloed geweest. Wij hebben echter nog eenige dagen den tijd. Wie dan leeft wie dan zorgt. In ieder geval vinden wij er wel weer wat op. ’t Is een buitenkansje voor de onderduikers.
30-09-44 Velen uit de burgerij komen raad vragen hoe zij met de formulieren moeten handelen. Hen is aangeraden de formulieren hetzij blanco hetzij foutief of onvolledig ingevuld in te leveren. Anderen raden aan formulieren met fictieve gegevens in te vullen en in te leveren. Alles is goed, als het maar bijdraagt tot verkrijging van een waardeloos bevolkingsregister.
1-10-44 Het is Zondag en compleet een gekkenhuis. Ieder die een formulier komt halen vraagt wat moet ik er op zetten. Voren omschreven raad wordt hen gegeven.
Samenkomst met Commandanten der Verzetsgroepen, tevens Kerngroepen der O.D. Besprekingen gevoerd en theorie gehouden over snel uitvoeren van orders, vooral betreffende de opvangen van ordonnansen, door middel van over den weg gespannen staaldraad. Commandanten brachten enige bezwaren naar voren betreffende bij hun mannen bestaande vrees, dat zij als militairen bij geallieerde legers zouden worden ingelijfd en als zoodanig elders bijv. in Duitschland dienst zouden moeten doen. Vrees is mijns inziens niet gerechtvaardigd, gezien doel der O.D.
Te circa 19.00 dus ergens één uur voor den spertijd verschijnt proclamatie van den Burgemeester, dat iedere man tusschen 18 en 50 jaar zich Maandag 2 October te 7 uur moeten melden voor graafwerk ten dienste Duitsche Wehrmacht.
2-10-44 Te 7 uur groote menigte voor het gemeentehuis voor aanmelding graafwerk. De een jaagt de ander op. Bijvoorbeeld aldus: “Ga je ook mee, want iedereen gaat”. Gevolg: vrees als saboteur te worden gegrepen en aanmelding tot graven. Als eersten melden zich vooraanstaanden zooals de notaris, onderwijzers, zakenlui (die juist voorbeeld moesten geven!!) en dergelijke, natuurlijk met het doel om een of andere reden vrijstelling te verkrijgen, hetgeen hen dan ook in vele gevallen wordt verleend. Heb eenige onderwijzers gewezen op artikel Wetb. van Strafr. betreffende hulpverleening aan den vijand. Heb hen er op gewezen, dat hier van dwang geen sprake kan zijn. Alleen een oproep met vermelding van eventuele sanctie kan niet als dwang, welke strafbaarheid uitsluit, worden beschouwd. Heb notaris, die als pl.cdt. O.D. medefungeerde, op verkeerde van zijn handelwijze gewezen en hem medegedeeld, dat hij zich als zoodanig heeft gecompromitteerd. Hij verklaarde zich bereid om zich terug te trekken en verzocht mij D.C. in kennis te stellen. Gezien het voorbeeld der vooraanstaanden is het gewone publiek niet meer tegen te houden. Duitschers krijgen dus werkkrachten, meer dan zij gebruiken kunnen. Gelukkig zijn er onder de intellectuelen nog eenigen die stand houden, terwijl ook onder de werkende stand nog verschillende zijn die alle oproepingen negeeren.
3-10-44 7 uur weer hetzelfde gedoe. Groote groepen melden zich aan. Buurten die besloten stand te houden zakken door één lafhartige in elkaar en melden zich en bloc aan. De mangaten zijn nu als zandkorrels op het strand verrezen. Omstreeks 9 uur vraagt een vrouw mij te spreken. Zij deelt mede, dat op hun erf in een kippenhok een Amerikaansch piloot verblijft. Ben er heen gegaan, heb hem hulp van een geneesheer verschaft, heb bespreking gevoerd met D.C. Doetinchem, verblijvende in Drempt en afgesproken hem halfweg Drempt te brengen. Te 19 uur samen met Frits (Wansink, wh) hem per rijwiel weggebracht. Was zeer dankbaar en zeide te zullen terugkeeren.
4-10-44 Te 14 uur bespreking gehad met cdt. R.V.V. Wapenen toegezegd, verzetsactie aanstaande. Medewerking toegezegd. Vorming van gespecialiseerde groep onder leiding van mariniers.
5-10-44 tot en met 10-10-44 Deze dagen zijn gekenmerkt door verwarring onder de bevolking betreffende het voor de Duitschers begonnen graafwerk. De eerste dagen werd hen gul vrijstellingen verleend. Natuurlijk liepen de meesten er in en verschaften zich een vrijstelling. Zij meenden hierdoor de moeilijkheid prachtig te hebben omzeild. Immer graven voor de Duitschers, neen dat zouden zij nooit gaan doen, want dat was hulpverleening van den vijand. Maar van den vijand een vrijstelling vragen, dat leek prachtig. Want als je dan later toch nog zou moeten gaan graven kon je immers nog altijd onderduiken. Dit was de zgn. logische redeneering van velen, onder andere ook zelfs van den notaris. Maar de kleine man, die geen zaak had en geen boerderij met zooveel bunder land, zag zich toen genoodzaakt om ook maar den schop te grijpen en zich in ’s Heeren naam ook maar te gaan melden, echter zonder vooruitzicht op een vrijstelling. Gevolg was dat de kleine man stond te graven en de rest voorloopig thuis bleef. ’t Was voor deze vrijgestelde thuisblijvers nu wel eenvoudig en gemakkelijk om te zeggen: jongens, niet graven hoor.
Maar o wee, daar verscheen een nieuwe bekendmaking: alle vrijstellingen ingetrokken. Allen moeten zich opnieuw melden. Jawel, maar nu bleven verscheidene van de heeren thuis. Maar de gravers raakten ontevreden; moesten zij nu maar graven, terwijl de anderen thuis bleven? Zij stapten dus naar den burgemeester en vroegen of die en die en anderen niet moesten graven; of zulks wel rechtvaardig was enz. enz. Het ging zelfs zoover dat degenen die zich voor graafwerk hadden aangemeld, anderen die nog hadden geweigerd om zich te melden of om een vrijstelling op te halen, bij den burgemeester aangaven onder mededeeling, dat die en die zich nog niet hadden gemeld. Door de lafhartige houding dus van hen die geacht moesten worden een voorbeeld te geven van Nederlandsche waardigheid en standvastigheid is de geheele bevolking der gemeente vervallen in een houding van lafheid, die ik mij schaam hier weer te geven. Hoe zullen wij ons straks tegenover onze geallieerde bondgenooten kunnen verantwoorden, wanneer ons zal worden gevraagd wat de bevolking heeft gedaan om het ons mogelijk te maken van het juk der Duitschers te vbevrijden? Wij kunnen slechts antwoorden: niets, integendeel zonder werkelijk daartoe te zijn gedwongen heeft zij zich op enkele lofwaardige uitzonderingen na, aangemeld om te graven aan Duitsche versterkingswerken. Zij heeft zich door bedreigingen schrik aan laten jagen en bijna terstond is hun verzet , dat door burgemeester en gemeenteambtenaren was voorgehouden, in elkaar gestort. In vele gesprekken heb ik de menschen voorgehouden wat hun plicht was; in vele gevallen waren zij het er roerend mede eens; maar de een wees op de intellectuelen en vooraanstaanden, anderen op hun gezin, weer anderen op de onmogelijkheid van onderduiken, sommigen maakten zelfs een toespeling dat de burgemeester en ambtenaren slechts waren ondergedoken om in de toekomst hun baantje te redden. Het behoeft geen betoog, dat geen dezer verontschuldigingen opgaat, maar het geeft de mentaliteit van de bevolking weer. Wat bijvoorbeeld te denken van hen, die critiek uitoefenen op het langzaam vorderen der geallieerden? Zij zouden van dezen verlangen, dat zij hun leven op het spel zetten om hen van de moffen te bevrijden, maar zouden zelf liefst in een heel diepe schuilkelder kruipen en weer boven komen als alles voorbij was. Dan zouden zij zich een groote oranjestrik omdoen en roepen “Oranje boven, hebben wij die moffen niet prachtig verslagen? Zijn wij geen helden. Leve de geallieerden”. Immers zij behooren toch ook tot de geallieerde strijdkrachten.
Laat ik eens trachten eenige typische bijzonderheden weer te geven. Een drukker, Arnold genaamd, bracht vòòr het bevel tot graafwerk critiek op de ondergrondsche beweging: “Waar was die nu, wat deed zij? Je hoorde, noch zag er iets van”. Hij was reeds bezig om banden te vervaardigen met oranje opdruk volgens radiovoorschrift van Prins Bernard. Op 2 October jl. te omstreeks 10 uur zag ik hem voor het gemeentehuis staan met een schop en een aktetasch.
Ik bevond mij bij een boer, voor wiens huis men juist aanstalten maakte om eenige mangaten te graven. Toen ik het huis verliet, lagen eenige van de gravers te saboteeren op de heg voor het huis. Zij droegen een oranjebloempje in het knoopsgat (de Duitsche toezichthouders waren een kilometer verder en konden hen niet zien? Ik vroeg hen of zij nu ook nog voornemens waren om de heg van dien boer te vernielen door er languit op te gaan liggen; geen antwoord; ik vroeg hen toen of het oranjebloempje soms een uiting was van hun flinkheid; alleen een roode kop, doch geen antwoord; ik ontzegde hen toen het recht om nog oranje te dragen en beval hen het bloempje van de jas te doen, waaraan zij terstond voldeeden. Ik vroeg hen toen of zij zich voor graafwerk hadden aangemeld, waarop zij bevestigend knikten. Ik beval hen toen te gaan arbeiden; immers dat wilden zij toch? Zij togen beschaamd aan het graven.
Een boer sprak mij aan, wat hij moest doen. Hij had zelf al eenige dagen gegraven en zijn zwager was ziek en had vrijstelling. Of deze man zich ook weer moest melden? Ik vroeg hem waarom hij zich had gemeld; ja omdat het moest, zoo sprak hij. Toen ik hem er op wees, dat hij flink had moeten zijn en dat hij toch ook moed genoeg had om clandestien boter te jkarnen en deze voor ƒ50 per kg te verkoopen, maakte hij zich kwaad en zei, dat toen de boeren bijna geen prijs voor hun producten ontvingen, de ambtenaren hooge salarissen verdienden en geen medelijden hadden met de boeren. Laat ik hier even vaststellen, dat in dien tijd een gemeenteambtenaar door de boerengemeenteraad alhier het enorme salaris kreeg toegewezen tusschen ƒ1500 en ƒ1800 per jaar..
Veel zou over dit alles nog zijn te schrijven, maar het verandert toch niets aan den toestand. Eenige namen der intellectuele melders wil ik nog even hier vastleggen, opdat zij te zijner tijd ter verantwoording kunnen worden geroepen:
Notaris van Ballegoyen de Jong; onderwijzers Egberts, Westervoorde, Geurts van de R.K. School te Hengelo; kapelaan Batenburg, parochie Hengelo; electricien Winters (gaf Hulstijn ook aan!); Derk Kamperman, engrosslachterij; P. Kerkhofs, gewezen NSB-er en rijk geworden manufacturier; van Bennekom, winkelbediende bij Klem; Langeler, manufacturier. Er zijn er nog veel meer, maar deze zijn de voornaamsten.
Wat nu het optreden der O.D. aangaat, hiervan weinig nieuws. Zooals op de vergadering van de Raad van Verzet is besproken heb ik de commandanten der verzetsgroepen bijeen geroepen en hen het besprokene medegedeeld. Twee man, van ’t Hoff en Harry hebben zich aangemeld voor de speciale groep. Het wachten is nu op wapenen en bevel tot actief optreden.
27-10-44 Sinds 10 October jl. is de toestand weinig veranderd. De geallieerden zijn nog steeds in de Betuwe. Massa’s vluchtelingen uit de Betuwe vooral uit Gent, Huissen, Elden en Millingen trekken hier door. Hen wordt zooveel mogelijk voeding en onderdak verschaft. Zij verhalen van allerlei gruweldaden door de Duitschers gepleegd. Alles in die streken wordt vernield, vernietigd of weggeroofd. Zelfs goederen die door de menschen zijn ingegraven worden met prikijzers opgespoord, voor den dag gehaald en vernietigd. Een der vluchtelingen vertelde dat hij had gezien dat de moffen de heiligenbeeldjes het hoofd afsloegen en er vervolgens op gingen staan schieten.
Het graafwerk wordt nog steeds voortgezet. De Duitschers eischen steeds meer arbeiders en verhoogen hun dreigementen. De burgemeester zet zijn beste beentje voor en tracht zich bij de bevolking zoo goed mogelijk in te werken. Een dezer dagen belde hij collega Bakker op en deelde mede, dat de Duitschers met het aantal opgekomen arbeiders niet tevreden waren. Zij zouden er minstens 600 per dag eischen; dan zou er ’s Zondags niet gegraven behoeven te worden. Dit aantal werd echter niet bereikt en daarom was hij, de burgemeester, genoodzaakt de S.S. in te lichten. Dit wilde hij voorkomen door voorloopig een aantal boeren vast te zetten om ze na eenige uren weer los te laten. Hiertoe vroeg hij echter de medewerking van ons politieambtenaren. Wij zouden die boeren dan moeten arresteeren. Bakker deelde mij dit fraais mede en vroeg hoe ik er over dacht. Ik heb alleen maar geantwoord, dat ik liever zelf werd gearresteerd, dan dat ik voor dit doel ook maar één boer zou ophalen. Wat de houding betreft van de boeren te Keyenburg en omgeving ten opzichte van de voeding der vluchtelingen, moet ik zeggen dat die boven alle lof verheven is. Ik zelf ga bijna dagelijks rond om voedsel, maar netgens kloppen wij vergeefs aan en altijd komt de kar beladen met aardappelen, groenten, brood, spek en boter terug. Ik heb de boeren aangeraden maar te slachten wat er te slachten was, daar de Duitschers anders toch het loopende nu zouden rooven. Zij geven hieraan natuurlijk grif gehoor en nu blijkt weer hoe hun persoonlijk belang toch steeds op den voorgrond dringt. Toen het bevel tot graven kwam durfde bijna niemand te weigeren. Nu het op slachten aankomt, durven zij alle gevaren daaraan verbonden te trotseeren. Ik vraag mij dikwijls af hoe het toch mogelijk is. Bezit ons volk dan zoo weinig vaderlandsliefde, dat het om de vrijheid terug te winnen geen risico wil loopen? Meermalen hoorde ik zeggen: “Het vaderland heeft voor mij ook niets willen doen, moet ik er nu mijn gezin en zaak of boerderij voor wagen? Lat anderen dit probleem maar eens oplossen, het zou mij te ver voeren”.
Vast staat naar het mij voorkomt, dat ons volk voor den oorlog te veel is opgevoed in een geest van individualisme en wel zoodanig dat een gezonde gemeenschapszin geheel verloren ging en daarbij ook de wil om iets voor de gemeenschap te doen, zoodra dit gevaren met zich mee zou kunnen brengen. Voorts een zucht om regeering en overheid voor alles verantwoordelijk te stellen. Dit is bijv. zeer goed merkbaar nu men van de geallieerden steeds maar weer eischt om zich in te zetten en voorwaarts te dringen en critiek uitoefent wanneer hun vorderen wat langzaam geschied. “Die Engelschen schieten ook maar niets op”, zegt men dan; maar vergeten wordt dat deze lieden zelf, al dan niet onder drang of dwang van de moffen, alles doen om die Engelschen tegen te houden. Afgeloopen week is een heele colonne van deze gravers door geallieerde vliegtuigen beschoten. De schrik zal er nu wel in komen. Hoe onmenschelijk deze inzet der burgerbevolking is, is nu toch wel duidelijk. Aan de eene zijde zijn de moffen die dreigen met doodschieten, platbranden, gijzeling enz. wanneer geen voldoende aantal arbeiders op komt; aan de andere zijde de Engelschen, die natuurlijk in hun recht zijn om deze wallenbouwers te beschieten. Velen hunner vluchten dan ook wanneer zij de kans krijgen. Arbeiders uit Neede, Eibergen, Borculo en zelfs uit Leeuwarden en Groningen trekken hier dagelijks door om te trachten hun woonplaats te bereiken.
Van O.D.-zijde weinig nieuws. Evenmin van de zijde van het R.V.V.
Uit Eindhoven trof ik nog twee mannen van de G.D.N. (Geheime Dienst Nederland). Zij hadden opdracht gehad Mook en Vierlingsbeek te verkennen en vielen in handen van de moffen. Na veel wederwaardigheden zijn zij weer ontsnapt en willen nu trachten weer in Eindhoven te komen. Wij zullen zien wat voor hen te kunnen doen.
31-10-44 Op de Keyenborg is nu ook een groep vluchtelingen gearriveerd uit Gennep. Zij staan onder leiding van een heer, die zegt te zijn genaamd Oosterbroek. Het is voor mij echter duidelijk dat dit niet zijn ware naam is. Hij heeft contact met mij gezocht en verkregen en nu blijkt, dat hij een der leidende figuren is in de O.D. Ik heb hem in contact gebracht met de heer Van Dam, wiens juiste naam ik hier veiligheidshalve nog maar verzwijg. De beide andere verkenners waarvan ik eenige dagen geleden schreef zijn genaamd, volgens hun persoonsbewijzen Van den Eertingh en Van Vessem, beiden wonende Ganzebloemstraat 45, resp. 40 te Eindhoven. Ook hen heb ik in contact gebracht met den heer Oosterbroek. Maar wij zijn voorzichtig geworden. Er heeft zich tusschen hen een zeer merkwaardig gesprek ontwikkeld, waaroin de heer Oosterbroek zich schijnbaar bloot gaf, maar waarop vd Eertingh en v.Vessem niet ingingen. Later sprak ik deze beide laatsten en zooals ik wel verwachtte is bij hen een sterk wantrouwen gerezen tegen Oosterbroek. Oosterbroek is nog niet zeker van hen en nu begin ik zo langzamerhand te vreezen, dat ik hen niet kwijt zal raken. De heer Van Dam door de heer Oosterbroek op de hoogte gebracht voelt er niets voor hen door het gaatje weer naar Eindhoven te loodsen. Ik wacht nu maar af, geloof intusschen niet met provocateurs te doen te hebben.
Het graven voor de Wehrmacht begint hier in Hengelo blijkbaar een aangename bezigheid te worden. Een dezer dagen zag ik nl. dat de arbeiders met flesschen advocaat naar huis gingen. Iedere vijf man moest zoo’n flesch met elkaar deelen. ’t Is geweldig.
Van de Groningers en Friezen, die van Zevenaar gevlucht zijn, vernam ik, dat zij indertijd in Leeuwarden en Groningen waren opgeroepen voor graafwerk, dat slechts een week zou duren en in Drente zou verricht moeten worden. Inderdaad waren zij naar Drente gezonden en na een week konden zij weer inrukken. Maar toen zij goed en wel in den trein zaten ging deze niet richting Groningen of Leeuwarden, maar richting Zwolle en tenslotte werden zij in Zevenaar en omgeving aan het werk gezet. Slim van die moffen niet waar.
Tot zover het relaas van Jan Beemsterboer. Of hij niet verder heeft geschreven, dan wel dat dit deel niet bekend of bewaard is, is niet bekend.