Clemens Dickmann, 1940-1945 Herinneringen

De heer Dickmann schreef dit verhaal in juli 1992. Het oorspronkelijke verhaal is o.a. te lezen bij het Erfgoedcentrum Achterhoek-Liemers.
Clemens Dickmann, Arnhem, gepubliceerd in Oorlogsherinneringen, 1995.

Dit verhaal is reeds eerder verschenen op de website:www.oldhengel.nl



Dickman restoRestaurant Dickmann Spalstraat Hengelo. Foto:coll.  J. Velthorst-Dierssen.

Op een prachtige vrijdagmorgen 10 mei 1940 vlak voor Pinksteren brak de oorlog uit. Ik was met een stel andere jongens 's morgens vroeg om 6 à 7 uur naar Vorden gefietst, want in Hengelo zagen wij die dag geen Duitsers.
Van mijn broers zat Joep sinds 1938 in dienst. Hij is gelegen geweest in de Harskamp, Scheveningen en Den Haag. Als hij met verlof uit de Harskamp kwam, ging hij helemaal met de fiets naar Hengelo bepakt en gezakt. September 1939 kwam de mobilisatie, zodat zijn diensttijd werd verlengd.

Een andere broer Nico ging begin 1940 naar de Artillerie-inrichtingen (nu Eurometaal) van de Hembrug bij Zaandam. Paul ging werken bij de Grebbelinie bij Rhenen.
De eerste maanden gingen rustig voorbij. Af en toe kwam een Duits muziekkorps langs dat meestal het deuntje speelde van "Wir fahren gegen England". Soms kwam er wel eens N.S.B.-demonstratie met zwarte W.A.-mannen om de boel op stelten te zetten en de bevolking een beetje uit te dagen. Daar waren wel eens rellen bij.

In de zomer van 1940 kreeg het dorp inkwartiering van S.S.'ers en Flaksoldaten (luchtdoelgeschut). Deze werden ondergebracht in door gemeente-ambtenaren aangewezen panden, vooral cafés, hotels en particulieren bv. Maresch, Leemreis, Michels, Besselink en Jolij en ook bij ons thuis. Hun materieel stond vooral in de loodsen van de voormalige Tramweg Maatschappij De Graafschap. Die soldaten bleven tot mei 1941, misschien namen ze deel aan de aanval op de Sovjet Unie vanaf 22 juni 1941. Veel last hebben wij in deze begintijd van die soldaten nooit gehad, de bevolking ging er gewoon mee om. Wel gingen Hengelose vrouwen met soldaten aan de haal; ik heb er heel wat gezien. Veel meer dan de misschien 10-20 vrouwen die later tot groot vermaak van het publiek de koppen kaal werden geschoren en een tijd vastgezet. De P.O.D. (Politieke Opsporings Dienst) is hierbij ontzettend onrechtvaardig te werk gegaan.

Ik slaagde in juli 1941 voor de R.K. U.L.O. in Doetinchem, maar had daarna geen werk. Totdat in september de kabelwachten kwamen toen de bezetter zei dat burgers telefoonkabels doorge­sneden hadden. De administratie hiervan geschiedde o.l.v. onderwijzer Jan Schuurman samen met Frits Zilvold, Henk van Uum, Gerard Lanters en ik. Dit duurde enkele weken, van 21 september tot 17 october. In december 1941 trad ik in dienst bij het distributiekantoor, gezeteld in de raadszaal van het gemeentehuis. De gemeenteraad was door de bezetter opgeheven. Op 1 maart 1942 kwam ik in vaste dienst en verdiende f540,- per jaar ofwel f45,- per maand.
Broer Nico werd in mei 1940 bij de Hembrug ontslagen en is toen daarna enkele keren naar Zaandam gefietst om zijn wacht­geld te halen.
Paul kwam werkeloos van de Grebbelinie thuis.
Joep is tijdens de meidagen van 1940 in Den Haag nog beschoten door N.S.B.'ers, die vanuit de ramen van hun huizen op onze soldaten richtten. De duo van zijn motor werd afgeschoten, want hij was motorordonnans. Enige weken is hij krijgsgevangen geweest in Apeldoorn, maar de Nederlandse soldaten werden in juni weer vrijgelaten.

Dickman 1Joep Dickmann


Joep is bijna twee jaar in dienst geweest en heeft er ontzettend op gescholden. Hij kwam ziek thuis, was vaak moe. Ook mijn moeder heeft veel op die dienst gefoeterd. In het begin hadden de jongens linnen hemden. Als ze nat bezweet waren droogden ze niet op.
Mijn moeder (sinds 1931 weduwe) was afhankelijk van de kinderen, maar had zomer 1940 drie werkloze zonen thuis. De gemeente zond de werklozen naar Duitsland, anders kregen ze geen uitkering en bonkaarten. Dus moesten in augustus Joep, Paul, Nico en ook Cera naar Duitsland. Joep en Nico hebben bij de Hermann Göring Werke gewerkt. De toestanden waren daar erbarmelijk. Ze zijn daar gevlucht en gingen werken in een garage in Hannover. Ook Paul kwam later in Hannover terecht.
Kerstmis 1940 kwamen Joep, Nico, Paul en Cera met verlof thuis. Cera bleef in Nederland. Hij kwam terecht bij Hengeveld in Bocholt als bakker, later in Zeddam. Nico ging ook naar Bocholt, als monteur bij Hesselbein. Joep kwam nog zieker terug en moest thuis gaan liggen. Op 12 maart 1942 is hij aan natte pleuris overleden. En dat is wat, een jongen van 24 jaar, terwijl de oorzaak bij de militaire dienst lag. Mijn moeder heeft heel wat afgehuild.

Een andere broer Hugo (geb.1923) en ik (1924) waren van de twee ergste lichtingen van de Arbeits-Einsatz. Hugo (bakker in Borne) had valse papieren, maar ik kreeg eind juni 1943 een oproeping van het Gewestelijk Arbeidsbureau te Winterswijk. Drie dagen later moest ik naar Soest in het Ruhrgebied. Distributiestamkaart en bonkaarten moesten worden ingeleverd. Ik ben niet vertrokken, zodat ik moest onderduiken. Ik kreeg een slaapplaats bij de buurman, pastoor Verheuvel. Hij had net een beroerte gehad en was niet aanspreekbaar. Wij woonden Spalstraat 38, naast de R.K.-kerk, de slaapplaats was tussen de kippen op de zolder van een oude schuur naast de kerk. Matras en dekens werden op de vloer gelegd en daar moest ik dan slapen. Overdag was ik thuis. Ik kwam nooit op straat. Men mocht je absoluut niet zien, verraders waren overal. Bijna niemand kon je vertrouwen zo midden in het dorp. Dit duurde enkele weken. Toen durfden kapelaan Batenburg, de huishoudster Ida Vlaswinkel en het meisje Els Ehringfeld niet meer.
Daarna heb ik een paar andere adressen gehad: bij Maresch, Leemreis en oom Gerrit en tante Dina aan de Kastanjelaan.
Steeds moest ik na een paar weken weer weg. Moeder heeft nog meer mensen geprobeerd, maar die wezen direct af. De mensen waren bang. Het langst ben ik nog bij de familie Jolij geweest, die onze vergunning vanaf 1936 had op Spalstraat 44, ons vroegere woonhuis van voor 1937. Daar sliep ik in een gewoon bed.

De angst gepakt te worden zat er bij mij goed in. Van alles kon met je gebeuren. De moffen waren tot alles in staat. Wel ben ik enkele keren gewaarschuwd, dat politie en/of zwarten van Schalkhaar konden komen voor een razzia. Dit kon elke dag of nacht gebeuren. Elke dag zat je in spanning en angst. Daarbij kwamen de vele honderden vluchten van bommenwerpers vooral 's nachts. Je stond op als ze richting Duitsland vlogen en enkele uren later bij de terugweg. Je kwam ontzettend veel slaap tekort. De angst was voor onderduikers het grootst; ik vond de vliegtuigen erger dan hevig onweer.
Tijdens een razzia in het voorjaar van 1942 werden de Hengelose bedrijven afgestroopt door de N.S.B. en zwarten voor werk in Duitsland. De aangewezenen gingen allemaal, toentertijd dook nog bijna niemand onder. Hierbij waren o.a. Theo Sanders, Jan Pot, Jan Schadron, David Berendsen, Harry Bruggink, Gerard Groot Bruinderink, Harry van de Weer, Bobbink, Dorus Taken, Bertus Taken, René Geurts (zoon van hoofd van R.K.-school) en Herman Grootbod. De eerste drie werkten bij Winters, mogelijk zat hier een concurrerent achter, die N.S.B.'er was.

Zoals gebruikelijk werden de brieven van en naar Duitsland 'geprüft' op spionage. De Hengeloërs wisten dit slim te omzeilen. Mijn broer Nico en Theo Michels werkten nl. bij garage Hesselbein in Bocholt, Willem Boerman was daar werkzaam als bouwvakker. Zij smokkelden brieven mee en deden die daar op de post. Iedereen kon daardoor schrijven wat ze wilden, mits zij niet aan de grens gesnapt werden. In augustus 1943 werden de drie echter door de Gestapo gearresteerd wegens smokkel van brieven. Zij waren verraden door een collega uit die garage. Theo Michels was na twee dagen weer vrij dankzij zijn vader. Willem Boerman en Nico hebben echter 10 maanden vastgezeten in Bocholt, Kassel en Marburg. In Marburg zaten ze bij de andere Hengelose jongens. Daar hebben ze het heel slecht gehad: honger, luizen, bombardementen, geen verdiensten. Wij hebben nooit geweten waar Nico gevangen was ondanks brieven van mij naar ambassades en consulaten.

Toen Nico in de zomer van 1944 vrij kwam is Nolda Geurts in opdracht van haar ouders, die tegenover ons woonden, ons een bezoek komen brengen. Omdat Nico ook brieven had gesmokkeld voor René Geurts overhandigde zij f50,-. Alle ellende kon zij echter nooit vergoeden, zei ze nog.

Voorjaar 1944 kwam Paul vanuit Hannover met verlof thuis. Hij had blanco briefpapier van zijn firma bij zich. Cera heeft gezorgd dat er een ontslagbrief van gemaakt werd, welke ingeleverd werd bij het arbeidsbureau in Doetinchem. Paul kon hierdoor thuis blijven, hetgeen de uitdrukkelijke wens van moeder was.
Nico kwam juli 1944 plotseling thuis, hij was samen met Willem Boerman uit de gevangenis ontslagen. Ze moesten wel hun oude werk in Bocholt hervatten.
De razzia's namen toe. Een morgen in het voorjaar van 1944 was ik gewaarschuwd dat de zwarten uit Schalkhaar zouden komen. Zij gingen de adressen af van de onderduikers, welke ze op het gemeentehuis haalden. Ik was overdag altijd thuis en precies om twaalf uur stonden ze met de Hengelose politieman Weideman voor de deur. Moetjen zei dat ik in Duitsland was. Mijn jongste zus Johanna (geb. 1931) kwam achterom van school rennend en schreeuwde: "De zwarten staan voor de deur". Wat kon ik rennen naar de tuin en ik verschool mij in de bosjes achter in de tuin en zag zo de mannen over de Kastanjelaan vertrekken.

Toen Nico weer aan het werk was in Bocholt heb ik via hem ge­probeerd via het arbeidsbureau in Bocholt een baan te krijgen. De angst zat er bij mij goed in na die vele afwijzingen van mensen, die zelf niets te vrezen hadden en geen of kleine kinderen hadden.
Ik meldde mij in Bocholt, kreeg de distributiestamkaart en bonkaarten terug en kwam terecht bij de fa. Hermeijer, horlogerie en juwelier. Ik werkte in de automatenstellerij aan machines die bouten voor de vliegtuigen maakten. Tweemaal daags kwam hij kijken. Af en toe kwam er een Franse krijgsgevangene.
Dit heb ik enkele weken gedaan tot 'Dolle Dinsdag', 5 september 1944. De geallieerden rukten in het zuiden op. De N.S.B.'ers met hun gezinnen vluchtten massaal naar Duitsland. Bocholt was overvol. Na werktijd zijn Theo Michels, Nico en ik lopend de grens gepasseerd. We hadden geluk dat onze passen niet werden ingekeken. Via Aalten gingen we te voet richting Hengelo. 's Nachts kwamen we bij café de Radstake, halfweg Lichtenvoorde - Varsseveld. Daar mochten we in een hooiberg slapen. De volgende dag liepen we verder en we kwamen 's middags in Hengelo aan. Arie van de Berg, die aan het aardappelen steken was bij zijn huis aan de Aaltenseweg, keek zeer verwonderd en vroeg ons het een en ander. Wij waren gelukkig thuis en hadden beslist geen behoefte om terug te gaan.


De Radstake De Radstake.

Zondag 1 oktober 1944 verschenen Duitse partijmensen van de N.S.D.A.P. die de O.T. op poten moesten zetten. Hierbij waren de Einsatzleiter Henkel, de zwarte S.S.-er Rauhut, Engel en Pohl e.a. Zij vestigden zich in het bankgebouw aan de Kastanjelaan. Toen ze aankwamen stonden Reinier Jansen en ik voor het huis te praten. De Duitsers duwden een handkar voort, maar dwongen ons het over te nemen.
Er werden gijzelaars aangewezen. Daags erna moesten alle mannen tussen 18 en 60 jaar zich melden. Als het vereiste aantal niet bereikt werd, dan zouden de gijzelaars doodgeschoten worden, waarbij ze dreigden met Putten als voorbeeld.

Wij moesten naar Steenderen, Baak, Bronkhorst en in de omgeving van Hengelo eenmansgaten graven en stellingen maken. Ook was dit een manier om de Hollandse mannen bij elkaar te houden, omdat de Duitsers doodsbang waren voor de ondergrondse.
Ik werd betrokken bij de administratie van de O.T., samen met Leusink, Jacob Langeler, Westervoorde, Jozef Nijenhuis, Gerard Lanters, Van Bennekom en Peter Kerkhofs. De laatste twee zaten apart, gescheiden door een linnen wandje, en ze hoorden natuurlijk wel eens wat van de anderen. Aanvankelijk zaten wij op het gemeentehuis in de gemeente-ontvangkamer, later in het huis van de Joodse familie Jacobs (hoek Spalstraat - Veemarktstraat), die inmiddels waren weggevoerd. Ook N.S.B.-ers hadden er tot Dolle Dinsdag ingezeten.
Wij lieten kaarten drukken en maakten zelf stempels, zodat we wel eens mensen konden matsen door hun kaarten af te stempelen. Begin maart 1945 deed ik dat bij een a.s. zwager van Nico, Jan Salebrink, kapper bij Willem Lurvink. Dit werd echter verraden door Peter Kerkhofs. Hij bracht het over aan de gemeente-secretaris Schaaf, een S.D.-er uit Amsterdam. Ik moest bij hem komen, maar ik weigerde het proces-verbaal te tekenen, omdat er onwaarheden in stonden. Ik moest de cel in en heb vier dagen en nachten doorgebracht in een hokje van nog geen 2 bij 4 meter.
Moetjen en Johanna gingen naar burgemeester Bouwman, die glashard zei, dat hij van niets wist. De volgende morgen moest ik bij hem komen en werd ik vrijgelaten, maar ik mocht niet op het kantoor terugkomen. Als ik niet tekende, werd ik op transport gezet naar Duitsland. Daar was ik niet bang voor, per slot van rekening liepen er bijna geen treinen meer. Thuis had ik genoeg werk in de tuin.
Na de bevrijding ben ik niet verhoord door de P.O.D., waarschijnlijk omdat ze wisten dat ik belastende verklaringen tegen Peter Kerkhofs af kon leggen. De P.O.D. ging zeer willekeurig te werk. Zelf heb ik op advies van mijn moeder niemand aangebracht.

Enige dagen later kwam het bevel dat alle mannen boven de 18 zich moesten melden aan de Kastanjelaan. Honderden mannen werden op de boerenwagens geladen, richting Vorden. Onderweg schoten Jabo's (jachtbommenwerpers) op ons. Hugo (hadden Cera en ik in januari met de fiets uit Borne opgehaald) en ik sprongen van de wagen af en vluchten het weiland in bij Kaak in de Noordink. De Duitse soldaten schoten ons na en riepen dat we terug moesten komen. We moesten wel, want we waren niet ver genoeg weg. De reis verliep verder zonder problemen. We kwamen terecht in de ambachtsschool in Zutphen. Honderden en nog eens honderden mannen. Geen eten, een grote zwijnenzooi. Midden in de nacht moesten we eruit. Op 50 m. afstand stonden goederenwagons van de Zutphen-Emmerikse tram. Als beesten werden we in de wagons geladen, man aan man. De bestemming was onbekend. Hugo en ik zaten in dezelfde wagen net als Kobus Veenendaal, een oud-klasgenoot van de U.L.O.
Wij hadden geluk dat de stand van de deurklink goed stond. We keken in de heldere nacht. Het ging richting Emmerich, waar in oktober 1944 bij een bombardement 5000 doden vielen en bijna geheel van de kaart verdwenen was. Het was hoog water, de IJssel overstroomde toentertijd vaak in de winter. De tram reed over een dijkweg. Wij hielden het talud goed in de gaten om te kijken of het water niet te hoog was. Wij kenden de weg een klein beetje. Bij de 'boterboer' sprongen we met ons drieën eruit. Wij waren de eersten. Wij doken meteen naar beneden, waarbij de kap van mijn klomp eraf vloog. We trokken de jassen over onze hoofden, want er fietste een soldaat met een zaklantaarn achter de tram. Gelukkig zag hij ons niet. Wij waren eruit.
Een eind verder, bij De Bremer in Toldijk kwam de tram tot stilstand. Later hoorde ik dat de briketten op waren, de machinist kon niet verder. Hij had daarvoor de deurklink op de goede stand gezet.
Bij De Bremer zijn er nog meer gevlucht, maar velen zijn in het beruchte kamp Rees terecht gekomen, waaronder buurman Antoon Leemreis, Jo Claver en Freiherr von Twickel.
Met ons drieën hebben we 's nachts in een hooiberg geslapen. De volgende namiddag kwamen we thuis.

Sinds het najaar van 1944 hadden we inkwartiering van Duitse soldaten. Daar waren ook SS-ers bij. Met twee kon ik goed op­schieten: sergeant-majoor Peter Kiefer, een Rijksduitser uit Berg en Dal en vooral met Matti Engels. Van hem kreeg ik vaak inlichtingen, die hij ontving van de N.S.D.A.P. in het bankgebouw.
Vlak voor het einde, op Goede Vrijdag (30 maart 1945), wilde Paul en ik 150 bonenstaken bij Reint Beunk ophalen. Van Matti Engels kreeg ik zelfs paard en wagen. We hadden ze goed verstopt op de wagen, maar onderweg op de Aaltenseweg bij Eijerkamp kwamen we het hoofd van de O.T., Henkel, tegen. Als hij ons aanhield waren we er gloeiend bij geweest. We zeiden hem dus maar heel vriendelijk goedendag. Hij liet ons gaan. Wat een geluk.
De volgende morgen, Paaszaterdag, kwam Matti Engels ons vertellen, dat de Duitsers plotseling vertrokken waren. Paul en ik haalden direct bij de boerderij de Nieuwe Kuiper het gereedschap van de O.T. weg. Artikelen zoals bats en heggenschaar waren natuurlijk zeer schaars geworden. Helaas kwamen de Duitsers terug, wij werden verraden en om 12.00 uur stond Henkel bij ons thuis. Hij ging tekeer, dreigde en wij moesten het gereedschap teruggeven. Het liep weer goed af.

Vaak hebben we met de Duitse soldaten gepraat, maar de meesten zagen het niet meer zitten. Ook Kiefer en Engels niet.
Eerste Paasdag, 1 april, om 12.00 uur kwam Matti Engels, hoog te paard gezeten, plotseling afscheid nemen. 's Middags hebben we in de schuilkelder van Leemreis gezeten. Het werd stiller, de soldaten trokken weg. Om 16.00 uur hoorden we nog een paar knallen van een kanon, opgesteld bij de boterfabriek hoek Spalstraat- Kastanjelaan. Tegenover ons kreeg de Coöperatie door een paar granaten gaten in de muur. De scherven en splinters vlogen bij ons door de ruiten.
Daarmee was de bevrijding een feit geworden. Wat een toestanden, toen de volgende dagen de voertuigen van de Canadezen door het dorp kwamen. Er werd getrakteerd op chocolade en sigaretten. Nog maanden daarna reden er elke dag tientallen tankwagens door het dorp. Het duurde wel een jaar totdat de laatsten vertrokken waren. De repatriëring duurde veel te lang. De Canadezen werden lastig, ze gedroegen zich als echte bevrijders. Ze waren veel ruwer dan Engelsen. Op het laatst had de Nederlandse bevolking echt genoeg van hen.
Bijltjesdag bleef gelukkig uit, maar wel waren de eerste weken na de bevrijding wilde, chaotische en rumoerige tijden. De wraak van vooral jonge mensen was groot. Ik heb op het kruispunt Spalstraat -Raadhuisstraat gezien hoe N.S.B.'ers werden uitgejouwd, geschopt en geslagen. Lynchpartijen met dodelijke afloop kwamen gelukkig niet voor. Ik heb me verwijderd van die zgn. openbare terechtstelling. Dat kan niet in een rechtsstaat. In een democratie moet het recht zijn loop hebben en geen willekeur. Oorlog is iets verschrikkelijks.

Artikel geplaatst door H.M. Somsen nov 2018