Wichmondseweg 24aa
Wichmondseweg 24aa, Bakhuis - Overige Vermeldingen en Bijlagen
- Mens en land in de Middeleeuwen (1200-1488) (door B.H. Slicher van Bath) ‘ Bachus, erf, 1188 (GvD, 393)’
-
Leenaktenboeken van het Vorstendom Gelre en Graafschap Zutphen (vanaf 1326)
Een stuck lants in den kerspel van Hengel bij den kirckhove mit sijnen tobehoren ontfinck Albert ten Backhues, anno 1403.
Johan ten Backhuse, erve sijnes vaders Alberts, ontfinck dat goet ten Backhuse mit sijnen tobehoren, gelegen in den kerspel te Hengel, te Zutphenschen leensrechte, anno 1405.
Aleydt ten Broill ontfinck dat goet ten Backhuys met sijnen tobehoren, gelegen opden Goye, in den kerspel van Hengel, mitz haren man ende momber Wynout ten Backhuys ende transporteerde tselve voort op haer dochter. Gertrud ten Backhuys, a°. 1424. Gerrit Megenboldinck hulder.
Aleid ten Backhuys, huysfrou Engelbert Geltings, a°. 1465.
Engelbert ten Backhuys vernijt eedt van den goede ten Backhuys met sijnen tobehoren, in den kerspel van Hengel opt Goy gelegen, daer naest gelant is dat goet te Rengerinck an d'een sijde ende dat goet ten Eyckhave an d'ander, 14 Oct. 1473.
Bernt ten Backhuys, erve sijnes vaders Engelberts, 19 Aug. 1484.
Gerrit Horstinck erft op sijnen soon Evert Horstinck, 23 Oct. 1521. ‘t Versuym onwetenheyt halven quijt gescholden. Sijn broeder Steven deet hulde.
Idem eedt vernijt deur sijnen broder voorn., 20 Sept. 1538, 3 Julii 1544.
Steven Horstinck erft op sijnen soon Thonis Horstinck, 14 Junii 1556.
Idem vernijt eedt, 20 Nov. 1581.
Martin ter Voerme van wegen sijnes gevangenen vaders, wjjlen Thonis voorn., vercoopt dit leen 9 Febr. 1590 an Geertgen ten Volwerts, huysfrouw Johans ten Ham, die daermede beleent is, 3 Aug. 1598.
Eadem tucht haren man voorn, met wijer verklaringe, so sij beyde sonder lijffserven sterven, dat 't leen sal commen op haren oom Welmer Lensinck ende sijnen naesten erven, 7 Martii 1604.
Welmer Lensinck , erve sijner nicht Geertgen voorn., beleent, 8 Oct. 1604.
Styne Cupers, huysfrou Willems ten Nyenhuys, richters to Hengel, erve harer nicht, nemlick hares vaders susterdochter Gertgen voorn., beleent, 8 Nov. 1604.
Willemtgen ten Volwerts, huysfrou Jan Everts, vertijt op 't recht, dat haer van haer halve suster Geertgen mag angeërft sijn, bestedigende die makinge op Welmer Lensinck geschiet, 29 Junii 1605.
Jacob Lensinck, erve sijnes vaders Welmers, onmundig, beleent, ende sijn moder Jenneken ter Minckhorst gebruyckt tot hulder haren eeman Henrick Wassinck, 20 Maii 1608.
Jenneken ter Minckhorst, erve hares soons Jacobs, beleent, 19 Aprilis 1624.
Jenneken ende Marta Slaets, noch onmundich sijnde, als erve haerer bestemoeder Jenneken ter Minckhorst beleent, 19 Meert 1641.
Johanna Slaats eet vernieuwt ende derselve dispositie geschiet, 29 Julii 1650.
Eadem, geassisteert met haer man Jorrien Beecker, draecht dit leen op aen Jan Frederick Beecker, die daermede beleent is, 30 Sept. 1684.
Het Hoff heeft bij apointement van . . Junii 1685 dese opdracht nul ende van geender weerden verclaert, omdat de brieven van verscheiden gedaene aenmaeningen niet gelicht waeren.
Johanna Slaets, weduwe van Jurrien Beecker, belast dit leen aen haer Soon Hartger van Selst met 1000 gulden, 27 Junii 1685.
Elsabe Geertruyd van Dam beleend met dit leen, gelijk hetselve door dode van Johanna Slaets op haar soon Hartger van Selst, vervolgens op haar moeder Wendelina Bruinis en door dode van die op haar gedevolveert en verstorven is, 29 Maii 1755.
Eadem en haar man Gerhard van der Sluys laten haar huwlijksvoorwaarden van 12 Junii 1767 approberen en registreren, 20 Oct. 1769.
-
Verpondingsregisters in 't Rigterambt Hengelo (tussen 1576-1656)
1576 ‘Backhauss ii g:’
1612 ‘Backhuis 2 — 5’
1629 ‘3─9─0 Backhuis 3─0─’
‘Johan op t’Backhuis ─6─’
1650 'Backhuys, Jenneken Slaes (eigenaar), Berent (bouwman) 36-18-9'1656 'Dat Backhuijs de Rigter Zels 5-15-8'
-
Verbalen uitzetting capitale- of hoofdschatting 1654
‘Jan opt Backhuess, Jenneken sijn huesfre:’
- Monsterrollen 1665 'Backhuijs'
-
Hengelose Markenboeken (1612-1881)
1671 ‘De Geauthoriseerde van Gotinck klaecht over die te nae timmeringe van den lanther van ’t Backhuijs gedaen, waer toe de laeste gecom. gecommittert worden als vooren.’