Hazenhutweg 8, Koekamp - Overige Vermeldingen en Bijlagen
-
Vermelding in het Boerderij- en Veldnamenboek Hengelo:
Kaartje 15A2 uit het Veldnamenboek.
-
Leenaktenboeken van het Vorstendom Gelre en Graafschap Zutphen (vanaf 1326):
1660 Uitsnede uit het 'Register Leenaktenboeken Vorstendom Gelre en Graafschap Zutphen' waarin
waarschijnlijk het nieuwe (ca. 20 jaar oude) Klein Hiekink/Koekamp wordt vermeld. Bron RAZ. - Rekening v. ontvangst van Pondschatting 1499: Afdracht voor twee huizen: 'Die vrou toe Hekinck cum pueri -1 [oert]' en 'Herman op Heckinck - 1 [oert]'.
-
Verpondingsregisters in 't Rigterambt Hengelo (tussen 1576-1656):
1576: ‘Cleine Hieckinck i g:’ (= oude locatie)
1650 ‘Kleyne Heckinck, Willhem den olden Baerken (eigenaar), Hendrick (bouwman) 52-3-12’ (waarschijnlijk op de nieuwe locatie)
1656 ‘Cleijne Hiekink Baerken voornoemt 9 - 2 – 8’
-
Verbalen uitzetting capitale- of hoofdschatting 1654:
‘Hendrick Hendricksen op Kleine Heickinck, Trijntgen sijn huesfre:, Die knecht Jan gent:’
- Monsterrollen 1665: 'Koekamp'
-
Inwonerslijsten per buurtschap 1795:
‘Eevert Koekamp, Berent Koekamp’
-
Hengelose Markenboeken (1612-1881):
1669: ‘Alsoo die vanden Telincamp, Abbinck, [Clein] Hieckinck en(de) meer andere schaepen houden en driften beginnen te maecken, zijnde daer[toe] niet berechticht, streckende tott praejudicie ende intere(ss)e der benaberde erven waer over oock die bouluijden ende Erfgen. derselver verscheiden maelen geclaecht iss daer op hueden bij de praesente G’erfden geresolviert ende verstaen dat bij kerckenspraecke ieder een /: soo ’t recht hebben om schaepen t’houden:/ sall gewaerscout [worden] in t’uijtdrieven ende hoeden haerer schaepen niemant schaedelijck te sijn, bij poene van geschut te sullen worden, als oock mede dat sonder conniventie sullen geschut worden die schaepen, daer d’Eijgenaeren binnen jaers oft ten lanchste opden naesten holtin haer recht daertoe niet sullen hebben bewesen.’
1674: ‘Blijven die heeren Geerffden al noch bij het gearrestierde aengaende die schaepsdrift volgens den 10. Art. 1669 genomen, raeckende die van den Joelen (?)camp, Abbinck, Kleijn Hijeckinck ende meer andre, die schaepsdriften begonden te houden, als sijnde daer toe niet berechticht ende dat dien volgens is versteaen dat bij kerckenspraecke ijeder een so’t recht hebben om schaepen te houden, sal gewaerschouwt worden int uijtdrijven, ende hoeden haerer schaepen, niemandt schaedelijck te sijn, bij paene van geschut te sullen worden, als oock mede dat sonder conniventie sullen geschut worden die schaepen, daer die eijgenaeren binnens jaers off ten langhsten op den naesten holtinck haer recht daer toe niet sullen hebben bewesen.’