Broenenbergweg 4, Broenenberg - Akten, Verhalen en Gebeurtenissen

  • Akten, verhalen en gebeurtenissen:

     


    (Bron: Schatten uit het Historisch Verleden van Hengelo (Gld), door Marian Kruijt-Greevink)


    Hengelo, den 25. Maart 1805

    Als eerste komt Wolter Jansen aan het woord. Hij is 31 jaar en 'van ’s Heeren wegen tot stuur van justitie geciteert, verklaart dat op maandag den 11. Maart laastleden des voordemiddags om de streek van tusschen 9 en 10 uur door een vrouw, Jenneken genaamt, woonende kort bij het huis van Harmen Broenenbarg geroepen wierde om snel te koomen aan het huijs van deze Harmen Broenenbarg', omdat daar een vreemde keerel was die had gestolen. Wolter ging direct met Jenneken mee naar Broenenbarg en daar aangekomen zag hij een vreemde persoon op de deel, samen met de vrouw van Harmen Broenenbarg en bij de achterdeur stonden een aantal buren, die hij niet alle van naam kende. Wolter heeft die persoon in arrest genomen en is met hem naar de keuken gegaan. 'Dat toen de vrouw van Broenenbarg eenig geld, dat zij in haar schoot van de schorteldoek 312 had leggen en welk zij zeide dat dien persoon uijt haar winkellaade genomen had, aan hem Wolter overgegeven heeft om te tellen'. Dit bleek 8 guldens min een 'sestehalf' 313 te zijn, 'terwijl dien arrestant zeijde dat hij niet meer als vier duijten in de zak gehad hadde, welke hem toebehoorde en die hem door Wolter zijn teruggegeven'. De arrestant vroeg of vrouw Broenenbarg 'hem tog in geen ongelegentheijd wil brengen en laten hem maar loopen, waarop Wolter, in zijn qualiteijt, dien gearresteerden met een touw om de beijde handen, vervolgens om den armen gebonden heeft en also getransporteert (heeft) na(ar) het dorp aan het gerechtshuijs, ten huijse van den brouwer Garret Langeler'. Wolter vernam verder dat de arrestant niet alleen was, maar nog een vrouw bij zich had, die bij Steven Jansen logeerde. Wolter heeft ook haar gearresteerd en 'aan het gerechtshuijs overgebragt, gevende hier van immediaat kennis aan den rechter deses Ampts die zig daar op ook aan het gerichtshuijs vervoegt heeft om die gevangenen te examineeren na het afloopen van dat examen, wierde haar door den richter geordonneert 314 met den onderrichter en zes nodige adsistenten die gevangenen te transporteren na(ar) Keppel en aldaar de orders van den Heere Landdrost af te wagten'. Tussen drie en vier uur is het gezelschap met de gevangene op weg gegaan, maar de gevangene beklaagde zich dat hij niet goed kon lopen omdat zijn armen pijn deden. Hij vroeg of de touwen om zijn armen konden worden verwijderd. Wolter heeft dit inderdaad vlak bij de Keijenborg gedaan en beide gevangenen zijn tot Keppel gebracht. 'Dat hij te Keppel komende van den Heere Landdrost orders bekomen heeft om die gevangenen verder te transporteren na(ar) Doetinchem en aldaar in de gevangenis over te brengen'. Het was ondertussen donker geworden, maar opdracht is opdracht en ze zijn op weg gegaan richting Doetinchem. Kort voor Doetinchem, 'aan den eersten dennenbos daar de rijdweg midden door gaat en het voetpad aan eene kant daar naast, dat Wolter aldaar moest blijven staan om zijn water 315 af te slaan'. Terwijl hij daar mee bezig was liep een assistent met de gevangene vooruit, toen hij geroep hoorde: 'de kerel gaat loopen'! Wolter liep snel die kant op, maar de gearresteerde sprong het dennenbos in, dat aan de linkerkant van de weg ligt, 'en is also ontkoomen. Dat zij toen verder dat vrouwspersoon na Doetinchem in de gevangenis hebben overgebragt en wijders alle moeijte gedaan hebben den geaufugeerde 316 weer op te speuren, dog daar niet in hebben konnen slagen'.

    Als tweede wordt de vrouw van Harmen Broenenbarg ondervraagd over het gebeuren. 'Fredrica Gosens, huijsvrouw van Harmen Broenenbarg, oud 34 jaar, verklaart dat zij op maandag den 11. Maart laastleden des voordenmiddags alleen in huijs zijnde, na den hof 317 ging met intentie om wat moes te garen, dat zij haar voordeur van binnen gegrendelt had, de deur aan de deele na haar gedaghten goed toegemaakt, in den hof zijnde en nog niet lang aldaar geweest hebbende, wierd zij door haar buurvrouw Jenneken, geroepen dat er een vreemd manspersoon na(ar) haar huijs toegegaan was'. Ze is toen angstig naar haar huis teruggelopen, eerst aan de achterdeur voelend, maar die was gesloten, toen naar de voordeur, maar die was ook gesloten en omdat ze niemand zag riep ze naar Jenneken: 'Ik zie niets!' Jenneken antwoordde daarop: "Hij is tog na uw huijs gegaan'. Fredrica is voor de tweede keer naar de achterdeur gelopen, en toen ze op de deel kwam zag ze een vreemde man, gekleed in een blauwe jas. Ze sprong op de man af en greep hem bij de jas en zei: 'Kerel wat doe je in mijn huijs?' Daarop antwoordde hij: 'De deur had los gestaan'. Fredrica trok de man de keuken in en zag op de toonbank haar griffel liggen, terwijl ze zeker wist dat ze die in de lade had gelegd. Ze werd achterdochtig, trok de winkellade open en zag dat er geld was verdwenen. 'Kerel je hebt mijn geld!' hetgeen eerst door hem sterk ontkend wierd, dog op sterk aanhouden van Fredrica, die hem bij de jas vastgepakt had en om hulp schreuwde, tot bekentenis quam en zijn hand in de zak stekende, daar een hand vol geld uijt halende'. Hij gooide dat in haar schorteldoek, haalde nogmaals een handvol geld uit zijn zak, smeet het neer, terwijl hij zei: ‘Nu heb je uw geld weerom, ik heb niets meer, laat mij nu gaan!' Maar Fredrica zei tegen hem: ‘Neen schobbert, ik laat uw niet gaan’. Ondertussen was de ambtsdienaar aan komen lopen die de man arresteerde en de handen en armen met een touw vastbond. In aanwezigheid van Hendrik Jan Abbink werd het geld geteld, 8 guldens min een sestehalf, alles in tegenwoordigheid van de gearresteerde die bekende dat hij dit gedaan had, maar dat hij het geld terug had gegeven. Weer vroeg hij om hem te laten gaan, want hij had het 'uijt grote armoede, waarop den amptsdienaar hem also gebonden mede genomen en na het dorp gebragt heeft'.

    Als derde getuige was de buurvrouw Jenneken Willemsen. Ze is de vrouw van Derk Willemsen, oud circa 30 jaar en zij verklaarde in gelijke bewoordingen dat zij een vreemde man naar het huis van Broenenbarg  heeft zien lopen op 11 maart jl. Omdat zij niet wist of er iemand in huis was, want ze zag dat de vrouw van Broenenbarg in de tuin bezig was, 'bij haar selfs denkende: ik moet de vrouw van Broenenbarg vragen of (ze) alleen in huijs is hetgeene zij dede, waarop de vrouw van Broenenbarg verschrikt wordende na huijs toeging, komende aan de voor- en agterdeur, die zij beijde toe vond en zeijde: ‘Ik zie niets’, waar op Jenneken antwoorde: ‘Waar is dan die keerel gebleven, ik heb hem tog na uw huijs zien gaan’. De rest van het verhaal is gelijk aan dat van Frederica Broenenbarg. Jenneken is daarna naar haar eigen huis en kinderen gegaan en verklaarde verder dat ze 'hier niet meer van gehoort of gesien heeft als dat hij gebonden na het dorp gebragt wierde'.

    Als vierde volgt het relaas van de onderrechter van het ambt Hengelo, Jan Reinier Ditzel. Hij had op 11 maart opdracht gekregen van de rechter om de nodige manschappen op te boden 318 ten eijnde twee gearresteerden te helpen transporteren na(ar) Keppel. Dat hij daar toe opgebood heeft Jan Eggink, Garrit Overkamp, Abraham Bretvelt, Reijnoldus Bleumink, Garrit Lubbers en Berend Weetink. Namens Abraham Bretvelt is zijn zoon Hendrik Jan Bretvelt verschenen, voor Berend Weetink is zijn knecht Cornelis (Wichers) gekomen. Hij meldde verder dat de ambtsdienaar Wolter Jansen ter hoogte van de Keijenborg de touwen van de gevangenen had losgemaakt, maar dat hij niet had gehoord of de gevangene daarom had gevraagd of dat Wolter dat uit eigener beweging heeft gedaan. enz. enz.

    De overige getuigen zijn Gerrit Overkamp, Cornelis Wichers, Reijnaldus Bleumink, Jan Eggink, Jan Nijland en Hendrik Jan Bretvelt. Zij verklaarden allen dat zij op maandag 11 maart jl. gedagvaard zijn om twee gevangenen te helpen transporteren naar Keppel, en later op verzoek van de landdrost naar Doetinchem. Ze hebben zich gemeld bij het huis van de vrouw van Garret Langeler, waar de twee gedetineerden zich bevonden. Om ongeveer drie uur zijn ze vertrokken en in den Meulenenk, tussen het dorp en de Keijenborg, heeft de ambtsdienaar de touwen van de gedetineerde los gemaakt zodat hij vrij kon lopen. Zo zijn ze tot Keppel gekomen, waar ze de opdracht kregen om de gevangenen verder naar Doetinchem te brengen en ze in de gevangenis af te leveren. Ze zijn om ongeveer zes uur uit Keppel vertrokken tot ze bij het dennenbosje vlak bij de stad kwamen. Van daaruit is Gerrit Overkamp met de onderrechter vooruit gelopen om in de stad te regelen dat de gevangenen konden worden overgedragen. Een kwartier later kwam het gezelschap aan, echter zonder de manspersoon. Omdat Gerrit er niet bij was geweest toen de gedetineerde ontsnapte, kan hij niets zeggen over de ontvluchting.

    Cornelis Wichers vertelde hetzelfde verhaal. Bij het dennenbosje aangekomen, de gevangene liep voorop, nam hij zijn jas op de arm en sprong in het dennenbos. 'Zij lieden aan het schreuwen gingen en riepen Wolter: 'de kerel gaat loopen', waar op Wolter antwoorde: 'laat hem na de donder loopen', terwijl hij geen voet verzette om sneller te gaan. Ze zijn toen 'met dat vrouwspersoon na Doetinchem gemarcheerd'. Toen de vrouw in de gevangenis was overgebracht, zijn een paar mannen teruggelopen om den geaufugeerde op te speuren, dog daar in niet geslaagd zijn.

    _______________
    310 gevluchte
    311 zich kwijten van
    312 schort, voorschoot
    313 oude munt, t.w.v. 5 stuivers en 8 penningen
    314 gelast, opdracht gegeven
    315 tja... hij moest zijn blaas legen...
    316 ontsnapte
    317 tuin
    318 ontbieden

     


     

    1846
    1846 Uitsnede uit de memorie van successie van Hendrikus Bleumink waarin het huis F206 (Kadaster) "Klein Broenenberg" werd genoemd. Dit is het huis dat in 1930 werd afgebroken. 
    Bron Gelders Archief. 

     "Het onverdeelde een zesde aandeel in een daghuurdersplaatsjen het Klein Broenenberg genaamd op den Klaterbrink bestaande in een huis, erf met daarbij gelegen hof en bouwgronden en twee stukken bouwland in den Molen Enk alles onder Hengelo gelegen en staande bij het Kadaster dier gemeente bekend op sectie F nummers 206, 207, 208, 212, 281 en 802 en volgens hetzelfe te zamen groot negen en zestig... "


Laatst aangepast op maandag 18 november 2024 22:26