Wolsinkweg 10, Wolsink - Akten, Verhalen en Gebeurtenissen
-
Akten, verhalen en gebeurtenissen:
(transcripties Sikke Postma)
ECALNummer toegang : 3021
Invertarisnummer : 660[in de marge:]
Opdracht van het erve en goed Wolsink in ’t Gooij onder Hengelo.Geregistreerd.
Op den 4 junij 1798 des avonds zes uuren
Coram mr. Jacob Engelbert Tieleman Grothe, officier
Gerichtsluiden T.G. Plegher en Beerent VosCompareerde L.C. Grothe in q[ua]l[itei]t als volm[agtige]r van vrouwe H.H.C. van Essen, weduwe wijlen mr. A. Engelen, kragt volmacht voor lieden van ’t gemeentebestuur der stad Nijmeegen op den 28 april 1798 gepasseert, alhier in judicio vertoond en gelesen, en bekende q.p. in eenen steeden vasten en onwederroepelijken erfkoop eeuwiglijk en erflijk te cedeeren, transporteeren, op en over te dragen, cedeerde, droeg op, verteeg van der hand als erfkoops regt is, aan Catharina Judith Wentholt en mr. Evert Jan Wentholt, des comp[aran]ts principalinnes eijgendommelijke erve en goed Wolsink, in het landdrostenambt des voormalige quartier van Zutphen, kerspel Hengelo, boerschap Gooij gelegen, bestaende in een goed boerenhuijs en verder getimmer daer bij staende, met het daer onder gehoorende hof, bouw- en weijdelanden, opgaende boomen en akkermaals hout, en sulks voor vrij allodiaal, niet beswaart als ordinaire verpondinge ad 38-18-12, en met een jaarlijksen uitgang aan het landrentambt van de Domijnen ad vier g[u]l[den 4 st[uive]rs, zoals hetzelve op den 14 julij 1797 in het publicq verkogt is, relatio tot de conditiën van verkoopinge.
Gelavende transport[ant] q.p. dezen koop en overdragt te sullen staan, wagten en waaren jaar en dag als erfkoopsregt is, onder verband en submissie als na rechten, versoekende hier van protocollatie en registratuur. De super stipulando S.A.L.[in de marge:]
Den 40sten penn[ing] is bet[aald] met f 217-14-14 l.z.
[in de marge:]
Acte waarbij geproduceerd word een onderhandsche schuldbekentenisse van den 4 junij 1798, groot 11.000 door C.J. Wentholt ten behoeve van mr. J.J. des Tombe afgegeven, en bij welke acte voor het voors[eide] capitaal tevens verzogt word verband van de goederen Antinck en Wolsink respectieve in Varssele en Gooij onder Hengelo gelegen.
Geregistreerd.Op den 4 Junij 1798 des avonds quartier over zes uuren.
Coram mr. Jacob Engelbert Tieleman Grothe, officier
Gerichtsluiden T.G. Plegher en Beerend VosErscheenen J.A. Wentholt kragt volmagt de dato den 28 april 1798 gepasseert voor J.E.G. Grothe, JUD officier van ’t geweesene landdrostenambt des voormaligen quartiers van Zutphen, alhier in judicio vertoont en gelesen om in name en van wegens C.J. Wentholt transport te ontfangen wegens een door haar aengekogte boereplaets genaemt Wolsink te welken eijnde is producerende de voldane coopcedul.
Zijnde wijders geconstitueert tot het opnemen der penningen, en tot een speciaal hypotheecq en onderpandt te stellen, de erven en goederen Antinck in de buurschap Varssele en Wolsing in de buurschap Gooij gelegen, ten einde rentheffer bij onverhoopte wanbetaling zig daaraan, kost- en schadeloos konde verhalen, ten welken eijnde, en benoeminge des capitaals, is producerende een obligatie of schultbekentenis van C.J.Wentholt, om daarop vestenis te versoeken, en te doen alsof C.J. Wentholt in persoon was erschijnende, kragt volmagt welke den comparant wil gehouden hebben als na regten gebruijkelijk. De super stipulando.
Volgt nu de geproduceerde obligatie of schuldbekentenisse:
Bekenne ik ondergeschreven C.J. Wentholt ontfangen te hebben en deugdig en wettig schuldig te sijn aen mr. J.J. des Tombe, out schepen der stad Rotterdam, een somma van drie duijsent vijfhondert guldens aenvang nemende den 1 april 1700 agtennegentig; een dito somma van drie duijsent vijfhondert guldens de dato den 1 meij 1700 agtennegentig; een somma van [vier]duijsent guldens den 1 julij deses jaers, samen uitmakende een somma van elfduisent Caroli guldens à twintig stuijvers het stuk, tegens den intrest van vijf percento, jaerlijks en alle jaeren tot de volkomene aflossing des capitaels, welke alle jaeren zal kunne geschiede mits de denuntiatie een vierendeels jaers te voren daervan kome te geschiede, sullende dit capitael, ’t zij voor ’t geheel, ’t zij ten deelen, kunnen afgelegt worden na goedvinden van beijde parthijen en daervan het afgelegde hieronder genoteert tegens overgave van quitantie van het geleverde gelt worden, welke quitantien weder zullen terug moeten gegeven worden tegens inwisseling der obligatie, en roijement van ’t volle hiervoren genoemde capitael, zullende bij aflossing deshalve meer of minder capitael nae goedvinden van C.J. Wentholt voor het afgelosse ook ten koste van C.J. Wentholt roijement kunnen bekomen worden, blijvende voor het resterende aensprekelijk.
Tot securiteit van bovengenoemde capitael en interessen, en hierop onvermoedelijke aen te wendene kosten, verbind C.J. Wentholt haere personen en goederen, en tot meerder securiteijt is stellende tot een speciaal hypotheek haer eijgendommelijke vrije en onbeswaerde erven en boereplaetsen genaemt Antink in de gewezene graefschap Zutphen, boerschap Varsel, en het erve Wolsink in dito gewezene graefschap, buurschap Gooij kennelijk gelegen, met zijn daaronder leggende landen, huijsen, weijens, en houtgewas, ten eijnde rentheffer daeraen bij onverhoopte wanbetaling kost- en schadeloos sig zoude kunne verhalen met submissie ten judicatures van alle hoven en gerechten en in specie aen Hove Provintiaal van Gelderland, met renuntiatie van alle bedenkelijke exceptien dese enigsins contrarierende.
Ter waerheijds oerconde hebbe ik dese eijenhandig ondertekent op Schoolting, in de gewesene graefschap Zutphen, den 4 junij 1798.
Was getekend
C.J. Wentholt
[in de marge:]
Geregistreerd.
Op den 20 september 1799 is het goed Wolsink van dit bezwaer ontheven, zie de acte van roijement ten Protocolle.[in de marge:]
Op den 29 october 1799 des nademiddags half vijf uuren
Coram Herman Becking, tijdelijk gesubstitueerd officier
Gerichtsluijden Jan (en) Hillen en Jan WarnsinkCompareerde J.F. des Tombe voor sig en als de enige wettige en universeele erfgenaem van zijn vader J.J. des Tombe en verklaerde bij desen voldaen te weesen van een capitaale somma van elf duizend gulden ten laste van C.J. Wentholt, tans nog gevestigt in het goed Antink gen[aem]t in der Hengelo buurschap Varssel gelegen, versoekende de comparant deswegens, dat dezelve ten Protocolle of Register van Bezwaer mag worden geroijeert, vernietigt, doorgeslagen en daervan bewijs op de obligatie mag geset worden, zo van dit, als voorig roijement van het erve Wolsink.
[in de marge:]
Doorgeslagen om reden als ten Protocolle van opdragten en kentenissen d.d. 20 september 1799.
Een mislukte overvaluit 'Schatten uit het historisch verleden van Hengelo e.o.' door Marian Kruijt Boekenlijst
ECAL 3021 - 894Hengelo, den 28. Maart 1808
Op zaterdag 12 maart jl. hadden Reijnd Hoegen, bouwman op Wolsink en Berend Mentink, beiden ongeveer 40 jaar oud, in opdracht van de heer en mr. E.J. Wentholt, 'ontfanger der convoijen en licenten' 335 uit Arnhem, hun wagens volgeladen met een halve last rogge, een deel van het garvezaad dat op het erve Wolsink was verbouwd, om dit naar Zutphen te brengen. Zij gingen vroeg op pad en omstreeks half zeven waren zij op weg van het dorp door de Fockingbossen, toen daar plotseling twee onbekende personen waren, waarvan er een op een goed vospaard reed en de ander liep, beide gewapend met pistolen. Ze hadden een kar bij zich en Reijnd en Berend hadden geen idee wat zich in die kar bevond, maar bovenop lagen enkele bossen met matten biezen. De ene man droeg een groen buis, een sabel om de nek en een wapen op de borst, zoals dienaren van justitie meestal gekleed gaan. Toen deze twee onbekende personen bij hen kwamen zei de ruiter: "Houd stil, boer, wat heb je op uw wagen?" Hij antwoordde daarop: "Rogge. Het is van mijn lantheer de heer Wentholt. Dit is garvezaad en dat moeten wij na Zutphen toebrengen". Zij vroegen daarop: "Waar is uw pas?" en daarop kwam het antwoord: "Wij hebben geen pas en weten ook niet of wij die nodig hebben, wij komen uijt de buurt en als het noodzakelijk is moeten wij in het dorp, daar wij tog door moeten, bij den gaarder van de middelen Becking een pas of diergelijks zien te krijgen". De twee wisten nog van geen wijken. "Wij kennen geen Becking en gij moest een pas hebben eer je den koorn op de wagen durft te laden". Ze haalden twee pistolen tevoorschijn, haalden de haan over en hielden die Reijnd en Berend tegen de borst. "Alles voort omgedraaijt, je moet mede na Doesborg" was het commentaar en toen Reijnd en Berend lieten merken dat ze dit helemaal niet wilden, begonnen de twee onbekenden te dreigen zodat ze toch maar besloten de wagens te draaien en de weg terug te nemen, richting Doesburg. Ze reden door tot bij de akkermaalsheg van Eulink, toen de man te paard zag dat Reijnd een mand op zijn wagen had staan met daarin wat eten en groente uit de tuin van Schooltink. "Wat heb je in die mand?" Reijnd zei: "Dat weet ik niet, dat gaat mijn lantheer aan. Ik kan wel zien dat er kool bovenop zit als je dat weten wilt moet je dat visiteeren" 336. Daarop werd er gevraagd: "Wie is uw lantheer?" en Reijnd antwoordde: ‘De heer Wentholt die ontfanger is te Arnhem’. Daarop bleven de twee mannen wat achter en begonnen tegen elkaar te fluisteren. Toen riepen ze: "Hout stil, boer". Ze hielden stil en de mannen vroegen of ze "daarop de hand wel dorsten te geven dat dat zo was". Reijnd en Berend beantwoordden dit met ja. Daarop riep de ruiter de dienaar die de kar reed om de fles te geven, dat zij eerst een slokje wilden drinken voor de schrik. Daarna werd gezegd dat Reijnd en Berend maar weer moesten omkeren en hun weg verder vervolgen richting Zutphen, met het verzoek of ze wilden beloven tegen niemand iets over hun ontmoeting te zeggen. Maar Reijnd en Berend weigerden dit te beloven en vroegen wie ze dan wel waren. De onbekenden wilden niet antwoorden en zeiden dat zij zich nog niet bekend wensten te maken. Omdat de reis naar Zutphen twee uren vertraagd was door dit gebeuren, vonden Reijnd en Berend dat ze een verklaring hierover moesten afleggen en dat het gebeurde de oprechte en zuivere waarheid was. Nadat de verklaring nogmaals aan hen was voorgelezen ‘daar bij persisterende hebben het zelve met handtastinge in plaatse van eede gesterkt’ onder toezegging dat zij bereid waren dit onder ede te bekrachtigen.
334 verdenking
335 De convooien en licenten waren (douane) rechten die betaald werden bij het laden en lossen van goederen. De dienst der convooien en licenten, de douane van toen, was het eerste korps Staatsambtenaren dat een ambtelijke hiërarchie kende.
336 onderzoeken