Oude Varsselseweg 8, De Gennep - Akten, Verhalen en Gebeurtenissen

  • Akten, verhalen en gebeurtenissen:

     


    (transcripties door Sikke Postma)

     

    ECAL
    Toegangsnummer          : 3021
    Inventarisnummer         :   861

    Op den 11 meert 1704
    Coram Aaron Exalto d’Almaras, rigter
    Ceurnooten Theodorus Telckhuijsen en Hend[rik] Jaspers

    Erschenen Jan op den Gennip, wedunaer van wijlen Engele Markelinck, te kennen geevende hoe dat hij in ondertrouw staeett met Janna Pothoffs en versogte dat desen weled[elen] gerigte over het onmundige kindt door hem comp[aran]ten bij sijn vrouw zalig[er] wettelick geprocerreert (met naeme Janna Banninck) twe onpartiedige mombaeren koomen an te stellen, pro ut moris juris ac stijli.

    Het gerigte stelt bij desen tot mombaeren mons[ieu]r Jan van Campen et Lubbert Noordinck, die daer op inden gerigte sijn erschenen, en deselve mombaerschap hebben angenoomen, onder belofte van deselve getrouwelick te administreren ende daervan als gebruijckelijck op gesinnen behoorlicke rekeninge en reliqua te doen, voorts sig daer in te gedraegen als opregte mombaeren gehouden en schuldig sijn te doen. En sulcx met haer persoon en goederen verborgt, en daer op gestipuleert ut juris. 


     

    ECAL
    Toegangsnummer          : 3021

    Inventarisnummer         :   671

    Arrest aen de gerede goederen van Jan Bannink op de Gennip, wegens jaerlixe pagt, door de heer Adriaen Sloot gedaen den 26 maij [1707].


     

    ECAL
    Toegangsnummer          : 3021

    Inventarisnummer         :   871 [293]

    Op den 23en meert 1719
    Coram Aaron Exalto d’Almaras, rigter
    Gerigtsluijden Tunnis Bretvelt en Henrik Lenselink

    Erscheen Roeloff Bannink, te kennen gevende hoe dat Jenneken Ensink tegens verscheijden menschen, als ook sijn landheer heeft gesegt, als dat zij agt vijme garste laest gepasseerde jaer op den Gennip voor haer landheer, die heere Sloot, heeft gebonden, en alsoo hij comperant maer 5 vijme daer heeft affgehaelt, en ook niet meer is geweest, soo heeft comparant gemelte Jenneken Ensink alhier voor den gerigte doen citeren ende gevraegt, off sij die woorden wilde gestendigen off niet, en alsoo sij daer bij koompt te persisteeren, seggende sulx met rede te kunnen uijtsweeren, dat daer agt vijme als vooren sijn geweest, maar sulx niet te kunnen bewijsen, soo is het dat comparant soo nodig sulx met vrijen gemoet kan verclaren, geen pard off deel hier in te hebben, dat ook niet meer als vijff vijme, door Jan an die Haer en sijn swaeger Arent daer sijn affgehaalt en niet meer sijn geweest, en alsoo sulxke eerroerige woorden niet kan gedult off geleden worden van een eerlijk gemoet, soo wilde comparant bij desen hebben versogt dat alhier ten prothocolle mag worden geregistreert, dat hij comparant gemelte Jenneken Ensink (ter tijt en wijle sij sal bewesen hebben het voor angetogen, off ijets oneerlijks, dat geen eerlijk vrouw paste door comparant gepleegt) houd voor een eerdijff, schoodhoer, en leugenster, met versoek dat hiervan per extractum  haer van kennisse worden gegeven.

    Fiat registrature en extract ter fine als versogt.

     

    ECAL
    Toegangsnummer          : 3021

    Inventarisnummer         :   861 [335/336]

    Op den 9e 8br [oktober] 1720

    Idem. Compareerde Jenneken Ensink en versogte dat Roeloff Bannink geciteert worde tegens den naesten gerigtsdag.


    Op den 5e 9br [november] 1720
    Coram Aaron Exalto d’Almaras, rigter
    Gerigtsluijden monsr. Jannis Eggink en Cornelis van Hessen

    Erschenen Jenneken Ensink geassisteert met Derk Bannink, heeft op heden doen voor citeren Roeloff Bannink, om te willen hebben roeijement en vernietinge van sodanige injurieuse acte alhier ten prothocolle, welcke stond, en affwagte sulx met restitutie van die dair in wederregtelijke angewende costen, bij o[n]vermoedelijke verweijgeringe wil hebben ten hoogsten geprotecteert voor sulken ongelijk word an neemt, met eede uijt te sweren als ook genoegsaem sal overtuijgt worden dat in plaas van 5 vijme, 8 vijme min een garve garste op den Gennip gewassen en ingevaeren heeft, en alsoo omtrent drye vijme heeft gestolen.

    Ex adverso Roeloff Bannink segt dat zij hem dat bewijsen sal, wand hij niet meer als vijff vijme heeft gehad.

    Ex adverso Jenneken Ensink segt dat daer 8 vijme min een garve is gemaaijt en selffs gebonden dat sij daerop versoekt dat die luijden, die het hebben weggevaeren mogen worden geciteert en sien den bond, en quantiteijt van die rigters garste, soo expres hebben laeten inhaelen, off die niet omtrent die groote hebben van die van den haeren, om dan eedelijk haere verclaringe daerop te doen onder protest van costen.


    ECAL
    Toegangsnummer          : 3021
    Inventarisnummer         :   861 [336]

    Op den 3en xbr [december] 1720
    Coram Aaron Exalto d’Almaras, rigter
    Gerigtsluijden Henrik Lenselink en ….

    Geco[m]pareert Jan an die Haer en Jan Caspers en hebben volgende vraeg-articuullen verclaert als volgt:

    1.
    Getuijgen ouderdom, en off niet om contschap der waerheijt te geven hiertoe geciteert sijnen?

    Ad 1en. Jan an die Haer segt omtrent 70 jaeren, en hiertoe geciteert.

    Jan Caspers om die 48 jaeren, en hiertoe geciteert.

    2.
    Off getuijgen, voir dese somer gepasseert, niet twe jaeren geleden hebben gemaaijt en ingevaren van den Gennippen, voor Roeloff Bannink garste, van haeren landheer Ad. Sloet?

    Ad 2en. Jan an die Haer segt drij karren voll hadde ingevaeren, maer hoe veel daer op is geweest weet niet te seggen, als daer sijn nog 15 gasten op’t land blijven staen.

    Jan Caspers segt twe poosjes te hebben gemaeijt aldaer.

    3.
    Soo ja, hoeveele vijme daer sijn geweest, en affgevaeren?

    Ad 3en. Jan an die Haer refereert sig tot het / vorige en weet niet hoe veele.

    Ad 3en. Jan Caspers weet hier niet aff.

    4.
    Jan an die Haer te vragen off hij niet nae beduncken wel stijff 2½ vijme garste op sijne karre laeden en vaeren kan, en hoe veele rogge ord[inaris] met sijne karre wel vaert?

    Ad. 4en. Jan an die Haer segt nooijt voor heren geen garste invaeren heeft, als dese, daerom kan sulx niet seggen. Maer segt een vijme rogge redelijken bond kan vaeren.

    5.
    Verder te vraegen off niet van dit jaer alhier op die Huijrne van die rigter garste heeft ingevaeren en hoeveel op die karre aldaer gehad heeft?

    Ad 5en. Jan an die Haer segt 2 vijme 15½ gast aldaer die eerste maal op gehad heeft, den overschot ad 2 vijme 9¼ gast voor die twede mael gevaeren, saemen aldus 5 vijme min ene garve.

    6.
    Off niet expres daertoe is gebodet geworden om die karre, soo veel als mogelijk, soo vol te laeden, als daer voor Roeloff Bannink gelaeden, en gevaeren heeft?

    Ad 6en. Jan an die Haer affirmet en nae sijn beste beduncken ‘t overeen quam.

    7.
    Eijndelijk te vraegen welcke garsten bond, van die heere Sloets, off van die rigter, ’t grooste was.

    Ad 7en. Jan an die Haer, segt dat die heere Sloets garste niet egaal bond was, en die van die rigters ook, maer die eerste karre vol, voor die heere Sloets wat stouter bond, edog die andere quam overeen met die rigters garsten bond.

    En heeft dit met eede gestaeft.

    (samenvatting door Sikke Postma) 

    Begin 1719 is er ruzie tussen Roelof Bannink en Jenneken Ensink over het in 1718 geleverde aantal garven gerst. Eind 1720 vraagt Jenneken aan het gericht om Roelof te dagvaarden. Het draait er op uit dat Roelof om bewijs vraagt en dat Jenneken daarvoor de vervoerders wil laten getuigen. 

    De voornaamste getuige, Jan an die Haer, zegt eerst dat hij wel de gerst heeft gemaaid en daarna naar Roelof heeft gebracht, maar zich niet meer herinnert hoeveel het was, enkel dat het om 3 volle karren ging! Bij verder vragen beaamt hij dat er wel ruim 2,5 vimme (1 vimme is 100 garven/schoven) op zijn karre geladen kunnen worden, maar dat hij nooit meer dan die ene keer voor de heren vervoerd heeft.  

    Dan wordt hem gevraagd of hij dit jaar 1720 op de Heurne geen gerst heeft vervoerd voor de richter (Almaras). Ook dit moet hij beamen, en dan blijkt dat hij voor de richter de eerste kar met 262 garven (een gast is 4 garven) en de tweede met 237 garven heeft beladen, en dus in totaal 499 garven (=500-1) heeft vervoerd. Ook geeft hij toe dat de eerste kar die twee jaar geleden voor de heer Sloot werd geladen wat strakker (stouter) gebonden garven had, dan de overige twee en die van de richter. 

    Helaas is er geen verdere conclusie te vinden is, maar waarschijnlijk zijn er in 1718 wel degelijk rond de 8 vimmen min 1 garve (800-1 garven) afgeleverd. Voor de richter gingen er immers 262 garven op de eerste kar. Van de strakker gebonden garven van de heer Sloot gingen er waarschijnlijk wel wat meer op, stel 276. Als de volgende twee karren elk ook 262 garven hadden, kom je totaal op 800 garven of 8 vimmen.


     

    ECAL
    Toegangsnummer          : 3021

    Inventarisnummer         :   651 [161]

    [In de marge:]
    Opdragt van’t erve de Gennep onder Hengelo gelegen.
    Geregistreert.
    L.q. den 50e penning betaalt met f 26-0-0

    Op den 3 januarij 1760
    Coram de heer Joost Schomaker, stadholder
    Gerigtsluiden de heer secretaris Schomaker en Derk Schurink

    Erschenen de hoogwelgeboren heer Roelof, baron van Hoevel en desselfs gemalin, de ook hoog-welgeboren vrouwe A.M. Elsebée, baronnesse Sloet, heer en vrouwe tot het Nijenhuijs, etc., etc.

    Sij vrouwe met haren eheheer, in desen, soo veel nodigh, geassisteert als regtens, ende bekenden voor haar en haren erven in eenen steden vasten, en onwederroepelijken erfkoop, erf- en eeuwiglijk gedurende verkogt, gecedeert, getransporteert, op- en overgedragen te hebben, doende sulks kragt ende mits desen, voor eene somma van penningen, aan haar heer en vrouwe verkoperen ten genoegen voldaan, aan Hendrik Langel en desselfs huisvrouw Catrina Jacoba Delwich en haarlieder erven, haar heer en vrouwe comparanten eijgendommelijke erve en goed de Gennep genaamt, soo en in diervoegen als die bij den tegenswoordigen bouwman Teunis Roelofsen is gebruijkt geweest, met alle desselfs daar onder en aan gehorende landerijen, kennelijk gelegen in den landdrostenampte van Zutphen, rigterampt Hengelo, zijnde vrij en quijt met geene andere lasten beswaart als heeren verpondinge, nevens een uijtgank bij koperen, volgens de conditiën en voorwaarden, wel bekendt. Wienvolgens sij heere en vrouwe transportanten daarvan hebben vertegen met hand, halm en gigtigen monde, alsoo dat met gevolge des gerigts wierde gewesen voor regt, dat transportanten en cedenten van ’t getransporteerde parceel worden onterft, en cessionarien wederom daar aan geërft ende geëijgent, om ’t selve eeuwiglijk en erffelijk rust- en vredelijk te besitten, sonder bespier ofte indragt van heer en vrouwe transportanten ofte ijmand anders, met belofte ten dien eijnde dese cessie en transport te sullen staan, wagten en wharen, soo en als men sulx na landregte deser Graafschap gewoon en verpligt is te doen. Alles S.A.L.


     

    ECAL
    Toegangsnummer          : 3021

    Inventarisnummer         :   905

    [Omslag:]
    Momberstellinge en magescheijd van Henders Katgers op de Gennip, weduwe van Hendrik Walgemoet, in dato den 17 junij 1763.

    [in de marge:]
    Henderik Langel

    Op den 17 junij 1763
    Coram L.A. Willinck, rigter
    Gerigtsluiden Hend. Langel en …. (naam niet vermeld)

    Compareerde Henders Katgers, weduwe van wijlen Hendrik Walgemoet, in desen geadsisteert met Aelbert Reugebrink, te kennen gevende dat voornemens was wederom te trouwen. So versogte, dat over haere vier onmundige kinderen bij met namen Hendrike, Aelbert, Bernardus en Janna Hendriksen, bij wijlen haeren eheman geprocreert, onpartijdige momberen mogte worden aengestelt. 
    ’t Gerigte stelt tot momberen over opgemelte onmundige de persoonen van Wolter Stenderink en Jan Piper op de Haer.
    Welke daerop in judicio zijn erscheenen en hebben komstige momberschap aengenomen trouwelijk te administreren en verburget als landregtens.

    [Inventaris:]
    De wedeu Dueres             8-  0-0
    Arent Bretvelt                   2-  0-0
    Wolter Stenderik               5-18-0
    An psom                          4-  0-0
    An pagt                          64-  0-0
                                         83-18-0

    Het gesai              25-  0-0
    2 koene
    1 kalf
    1 farken
    Samen                 50-  0-0
    Hus gerak             25-  0-0
                                               100-  0-0
                                                 83-18-0
                                                 16-  2-0

    Eodem et coram eijsdem

    Compareerde Henders Katgers, weduwe wijlen Hendrik Walgemoet, in desen geadsisteert met Aelbert …., voorts Wolter Stenderink en Jan Piper op de Haer in qualiteit als gerigtelijk aengestelde momberen over de onmundige kinderen van de eerste comparante bij wijlen haeren eheman voornoemt verwekt, en exhibeerde inventaris van den boedel en nalatenschap zo bij eerste comparante met haere onmundige kinderen gemeenschaplijk is besittende, waaruijt komt te blijken dat den boedel na onpartijdige taxatie sig komt te bedragen eene somma van 100 gulden, de schulden daerentegen 83 gulden 18 stuiver. So is geaccordeert dat de weduwe erfuijtersche sal hebben en beholden desen gehelen boedel, alleen in gerede goederen bestaende, mits op sig nemende te betaelen alle des boedels lastige schulden en pretensien so op den inventaris vermelt zijn zonder dat haere onmundige kinderen daertoe iets hoeven te contribueren, en aen desselve wanneer mumdig zijn voor haer vaderlijk versterf uijtkeren eene somma van 8 gulden, dus voor ieder 2 gulden, voorts deselve in de vrese des Heeren opbrengen, laten leeren leesen en schrijven en verder handelen als een goed ouder omtrent zijn kinderen verpligt is, alles ten fine en effecte als na regten, de super stipulando.


     

    ECAL
    Toegangsnummer           : 3021

    Inventarisnummer          :   652 [329/330]

    [In de marge:]
    Opdragt van de caterstede de Gennip met twee stukken bouland, onder Hengelo, bij ’t dorp.
    Geregistreert.
    L.q. den 50e penning betaalt met f 27-10-0

    Op den 9e meij 1767
    Coram de heer Joost Schomaker, stadholder
    Gerigtsluiden Frederik Bosman en Fijlip Schulenborg

    Erscheenen Henrik Langener en desselfs huisvrouw Catharina Jakoba Delwich, marito tutore, en bekenden in eenen  steden, vasten en onwederoepelijken erfkoop, eeuwig- en erfelijk geduirende, verkogt, gecedeert, op- en overgedraagen te hebben, cedeerden, droegen op en verteegen van der hand, als erfkoopsregt is, aan Henrik Stenderink, sijn vrouw en erven, haar transportanten caaterstede de Gennip genaamt, met het daarop staande getimmer, schietende met het eene einde en d’eene zijde langes en voor de weide van verkooperen, en de andere zijde aan de gemeene weg, en voor het andere einde aan het bouwland op de Gennip geleegen. Dan nog twee stukken bouwland, groot ongeveer tien scheepels gesaeij, schietende met het eene einde aan het hofland van de voorseide caaterstede, en het andere aan het gemeene veld, en met de eene zijde langes een gedeelte van de weide een stukjen hofland Pieraarshoekjen genaamt, en het hofland Pieter Donk toebehoorende in eigendom, en met de andere zijde langes het bouland gemelten Peter Donk meede toestendig. Blijvende dus de weide en het soogenaamde Pieraershoekjen bij de voorseide caterstede in eigendom aan verkooperen tot welkers laste ook de bevrugtinge deeser weide sal blijven, uitgesondert teegens den boogaard bij het huis, die kooper ten sijnen laste neemt te bevrogten, alle welke voorseide goed en parceelen kennelijk geleegen zijn bij het dorp van Hengelo, onder deesen landdrostenampte zijnde te saamen beswaart met ordinaire jaarlijxe verpondinge van vijf guldens tien stuivers, en een uitgang jaarlijx van een half en een agtendeel van een schepel rogge, ten behoeve van het Geestelijke Rentampt des rentmeesters Wilbrennink, alles breder bij de coopcedulle van den 14e april 1766 te verneemen, waarbij meede vermelt staat en geconditioneert is, dat tussen de weijde  en het land geenerhande boomgewas door verkooperen en kooper, of haare erven, sal moogen geplant worden, als met onderlinge bewilliging.

    Gelavende sij transportanten den voorseide koop en overdragt te zullen staan, wachten en wharen, jaar en dag, als erfkoops recht is, onder verband haarer persoonen en goederen, daarop stipulerende, S.A.L.



    ECAL

    Toegangsnummer         : 3021
    Inventarisnummer        :   903 [33-36]

    Op den 6 december 1775, des voordemiddags om half twaalf
    Coram L.A. Willink, richter
    Gerigtslieden D.W. Becking en Evert Ditzel

    Compareerde Henders Jansen Spijkman, weduwe wijlen Hendrik Stenderink op de Gennip, in deesen geadsisteert met Hendrik Tiotink, te kennen gevende dat voornemens was een twede ehe aan te gaan, versogte dierhalve dat over haare onmondige dogter Grietjen genaamt oud 8 jaar tot momber mogten worden aangestelt de personen van Willem Winkel op Stenderrink en Jan Piper op de Haar.

    ‘tGerigte stelt in desen boven en behalven de bloetmomber tot onpartijdige momberen over de opgemelte onmondige dogter van Henders Jansen Spijkman, bij Hendrik Stenderink op de Gennip in ehe verwekt, de personen van Willem Winkel op Stenderink en Jan Piper op de Haar.

    Welke daar op in judicio zijn erschenen en hebben desen momberschap bij handtastinge aangenomen en daar bij aanbelooft zig als momberen na landrechten te sullen gedragen, voorts verburget met haare persoonen en goederen als rechtens.

     

    ECAL
    Toegangsnummer         : 3021

    Inventarisnummer        :   906 [146]

    Op den 6 december 1775, des voordemiddags om twaalf uur
    Coram L.A. Willinck, richter
    Gerigtslieden D.W. Becking en Evert Ditzel

    Compareerde Henders Jansen Spijkman, weduwe van wijlen Hendrik Stenderink op de Gennip, in deesen geadsisteert met Hendrik Tiotink, voort Berend Weenk, Willem Winkel op Stenderink, Jan Piper op de Haar, in qualiteit als bloedmomber en gerigtelijk aangestelde momberen over de minderjarige dogter van de eerste comparante bij wijlen haaren eheman voornoemt geprocreëert, en exhibeerden bij deesen staat en inventaris van den boedel en nalatenschap so de eerste comparante met haare onmondige dogter in gemeenschap was toebehoorende, voorts mede het magescheijd ingevolge voorschreven inventaris opgerigt en geslooten, verklarende de laaste comparanten q.q. dat de onmondige daarbij geentsints is benadeelt, maar rijkelijk het haare bekoomen heeft, versoekende ten dien eijnde dat voorschreven magescheijd moge worden geprothocolleert om te kunnen strekken als na reghten. Salvis.

    [w.g.]
    D.W. Becking
    Evert Ditzel

     

    ECAL
    Toegangsnummer         : 3021

    Inventarisnummer        :   906 [147-148]

    Op huijden, dato ondergeschreven, is een vriend- en lieflijk erfmagescheijd opgerigt, gesloten en geteekent tusschen Henders Jansen Spijkman, weduwe wijlen Hendrik Stenderink op Gennip, in deesen so veel noodig en dienstig geadsisteert met haaren aanstaanden eheman Hendrik Tiotink ter eenre, en Berend Weenk, Hendrik Winkel op Stenderink en Jan Piper op de Haar in qualiteit als bloetmomber en gerigtelijk aangestelde momberen over de minderjaige dogter van de eerste contrahente bij wijlen opgemelte haaren eheman in ehe verwekt, en sulx over den boedel en nalatenschap, zo de eerste contrahente met wijlen haaren eheman voornoemt in leven gemeenschappelijk heeft beseten, en bij den laastgenoemden stervende is nagelaeten, en sulx volgender gestalte en manieren:

    Dat aanvankelijk de ongereede goederen in deesen boedel sig bevindende, bestaande in een huijs, hof en kamp bouwland, de Gennip genaamt, in den landdrostenampt der graefschap Zutphen, richterampt Hengelo, kennelijk gesitueert en geleegen, door eerste contrahente en wijlen haaren eheman, met hun lieder ouderen Jan Spijkman en Derrisken Abbink, echtelieden, in gemeenschap aangekogt van Hendrik Langel en desselfs huijsvrouw, dus voor de halfscheijd tot den gemeenen boedel is behoorende.

    Dan nog een weijdjen met een kampjen bouwland, de Lettemaat genaamt, door eerste contrahente en wijlen haren eheman  aangekogt, en mede in den landdrostenampt der graafschap Zutphen, richterampt Hengelo kennelijk gesitueert en geleegen, tusschen de eerste contrahente en haare onmondige dogter half en half onverdeelt en in gemeenschap zal verblijven.

    Dat de vervolgens de gereede goederen, so als die op den inventaris getaxeert en gespecificeert zijn, ter somma van f 314 gulden 2 stuivers, welke mede voor de halfscheijd aan eerste contrahentes moeder zijn toebehoorende, dus tot den gemeenen boedel f 157 gulden 1 stuiver, welke de eerste contrahente voor sig in eijgendom sal blijven behouden, en dewijl sig aan lastige boedelschulden in deesen boedel is bevindende eene somma van 854 gulden, waarvan den halven gereeden boedel ter somma van 157 gulden 1 stuiver afgetrokken zijnde, so blijft aan schulden de somma van 696 gulden 19 stuivers, welke half bij de moeder of eerste contrahente, en half bij haar onmondige dogter  moet gelast en gedraegen worden, behoudens daar en tegen gemelte onmondige haar portie aan de hier voor gespecificeerde en onverdeelde ongereede parceelen, boven en behalven de kiste, klederen, linnen en wollen tot haar vaders lijf behoort hebbende, welke alleen voor haar verbleeven is.

    Eijndelijk is geaccordeert dat de moeder of eerste contrahente in deesen, gemelte haare minderjarige dogter behoorlijk sal onderhouden in kost, drank, klederen, linnen en wollen, laaten leeren leesen en schrijven,  breijden en naeijen, en wanneer mondig geworden zijnde, deselve voor een uijtredinge te geeven twee linnen bedden met zijn toebehooren, behalven de veeren tot de bedden.

    Waarmede partijen contrahenten van den anderen zijn gescheijden en gedeelt, verbindende ten dien eijnde tot nakoominge deeses haare persoonen en goederen onder afstand van alle exceptien, beneficien en wheeren, reghtens den inhoud deeses contrair zijnde.

    Dies ten oirconde en tot meerdere verseekeringe vandien is deese bij partijen contrahenten eijgenhandig onderteekent.  Actum Hengelo den 6 december 1775.
    [w.g.]

    Deese    M twee marken zijn door Henders Jansen Spijkman en haaren adsistent Hendrik Tiotink, nadat haar den inhoud van dien voorgeleesen was, eijgenhandig geteekent, sulx verklaare bij deesen
    L.A. Willinck, richter

    Deese  ~  #  twee marken zijn door Berend Weenk als bloetmomber en Jan Piper op de Haar, als gerigtelijk aangestelde momber, eijgenhandig getekent, sulx verklaare bij deesen
    L.A. Willinck, richter

    Wiellem Winkel op Stenderink
    D.W. Becking)
    Evert Ditzel

    Hiervan extracta gegeven aan Hendk Jiotink op de Gennip


     

    pdf1775 Pdf Boedelinventaris op de Gennip     (transcriptie Sikke Postma)

     



    ECAL

    Toegangsnummer           : 3021
    Inventarisnummer          :   890

    Op den 16 maart 1789 des middags om drie uur
    Coram L.A. Willinck, richter
    Gerigtslieden Alexander Kopijn en Garrit Jan Praesterink

    Compareerde Hendrik Jan Schieven en desselfs ehevrouw Grietjen Stenderink, marite tutore, en bekenden ontfangen te hebben uijt handen van haar stiefvader Hendrik Jiotink op de Gennip eene somma van agthondert drieenveertig gulden, waarmede voldaan is hetgeen de tweede comparante zo van haar vaders versterf als moederlijken erfportie uijt den boedel was competerende en haar bij magescheijd was toegeset, verklarende daarmede ten vollen voldaan te zijn, gemelten haaren stiefvader daarvan quiterende bij desen, met wijdere verklaringe van niets verder op denselven, of eenige van die boedels goederen te pretendeeren hebbende, daarop stipulerende ten fine en effecte rechtens.

    [w.g.:]
    L.A.Willinck, richter
    Gerigtslieden Alexander Kopijn
    Garrit J. Praasterink

     

    ECAL
    Toegangsnummer           : 3021
    Inventarisnummer          :   890

    [bijgeschreven:]24 julie 1789

    Aan een ….

    Geeft met schuldig respect en alle onderdanigheijd te kennen, Hendrik Tiotink, weduwnaar wijlen Henders Jansen Spijkman, hoe dat den suppliant met wijlen zijnen huijsvrouw in gemeenschap van goederen getrouwt zijnde, door dode van gemelte zijne huijsvrouw, met zijn stiefdogter Grietjen Hendriks Stenderink, en de twee kinderen door hem bij meergemelte zijne ehevrouw staande ehe geprocreëert, (waarvan het eene na dode van zijn vrouw overleden zijnde) in den gemeenen boedel is blijven zitten. Dat opgemelte zijne stiefdogter inmiddels meerderjarig geworden, en in huwelijk getreden zijnde, den suppliant met deselve geprocedeert heeft tot afgoedinge wegens hetgeen haar voor derselver moeders versterf uijt dien boedel was competerende, waarbij dan met deselve geaccordeert is, om tegens behoud van alle de boedels gerede en ongerede goederen, bij wijse van erfnis uijtkoop te betalen zodane somma, als breder bij magescheid, hierbij sub A. geannecteert (waarvan restitutie versogt word) te zien is. En terwijl de ongerede goederen bij dat magescheijd vermeld, tusschen den suppliant en voornoemde zijne stiefdogter bij een onderlinge taxatie geëstimeert zijn op eene somma 2825 gulden, heeft den suppliant deselve nader en onpartijdig laten taxeeren, waarbij blijkbaar is dat die waardig bevonden zijn:

    Als 1o De katerstede de Gennip met zijn ap-en dependentiën eene somma van       1500-0-0

    2o Een weijde de Letmate genaamt eene somma van                                              500-0-0

    3tio Een stuk bouwland het Wittenbrinksstuk genaamt eene somma van                   500-0-0

    Alles ingevolge de gerechtelijke verklaringe hierbij sub B.

    En terwijl den suppliant geinformeert is, dat ten opsigte van dese ongerede goederen, welke alle in den landdrostenampt der graafschap Zutphen, richterampt Hengelo gelegen zijn, en waaraan meer  gemelten zijne stiefdogter voor haar moeders versterf een sesde portie was competerende, den 50e penning zoude moeten betalen, neemt denselven de vrijheijd zig tot Uw Edel Mogende te keeren, en met vorigen eerbied te versoeken, dat Uw Edel Mogende dien conform den impost zullen gelieven te reguleren.

    ’t Welk doende

     

    ECAL
    Toegangsnummer           : 3021
    Inventarisnummer          :   890

    Ik, Lambert Arnold Willinck, richter des ampts Hengelo, namens ende van wegen den hoog welgebooren gestrengen heer Jacob Derk Carel, baron van Heeckeren, heer van Roderlo, Kell en Lichtenberg, beschreven in de Ridderschap en Edelen van den graafschap Zutphen, landdrost van welgemelte Graafschap, etc. etc. etc., doe cond en certificere bij deesen, dat voor mij en gerichts-luiden Alexander Kopijn en Garrit Jan Praesterink in den gerichte erscheenen zijn Garrit Jan Onstenk en Garrit de Gier, en hebben verklaart, dat na voorgaande authorisatie des gerichts, ter instantie van Hendrik Jiotink, weduwnaar wijlen Henders Jansen Spijkman, na haar beste konde en wetenschap onpartijdig hebben opgenomen en getaxeert:

    1o Een katerstede de Gennip genaamt, onder den richterampt Hengelo aan het dorp gelegen, bestaande in het huijs en 904 roeden hof en bouwland, bevonden waardig te zijn eene somma van vijftien hondert gulden.

    2o Een weijde de Letmate genaamt, mede onder Hengelo in de buurschap Noordink gelegen, groot 731 roeden, waard vijfhondert gulden.

    en 3tio Een stuk bouwland, insgelijks onder Hengelo, in den Varselschen Enk gelegen, het Wittenbrinksstuk genaamt, groot 450 roeden, waardig vijfhondert gulden.

    Verklarende zij comparanten dit na haar beste wetenschap te hebben opgenoomen, hebbende ten dien eijnde deese haare verklaringe met handtastinge, in plaatse van eede, gesterkt; bereijd zijnde om dit ten allen tijde en des gerequireert nader met eede te solemniseren.

    In oirconde van waarheijd heb ik richter voorschreven mijnen zegul op het spatium deeses gedrukt en eijgenhandig ondertekent. Actum  Hengelo den 24 julij 1789 des avonds om half negen.

    [w.g.]
    L.A. Willinck
    richter


    1847 mvs Derk Tjooitink a

    1847 Uitsnede uit de memorie van successie van Derk Tjooitink met daarin de perceelnummers zoals die
    bij boerderij De Gennep behoorden. Bron Gelders Archief.

    'Dat tot de nalatenschap des overledenen zijn behorende de navolgende onroerende goederen. 
    Een katerstede de Genneper genaamd op het Hondendorp onder Hengelo gelegen, bestaande in een huis erf met onderhorige bouw-, bosch-, weide- en heijdegronden en staande bij het Kadaster dier gemeente bekend op sectie C no. 471 en sectie E no. 369, 370, 371, 386 en volgens hetzelve groot 2 bunder 64 roeden 97 ellen. Zoomede de onverdeelde helft van een stukje bouwland mede onder Hengelo gelegen kadastraal bekend sectie K no. 380, en volgens hetzelve groot 17 roeden 50 ellen.'


     

Laatst aangepast op dinsdag 03 maart 2020 12:24