Banninkslag (Bekveld) - Akten, Verhalen en Gebeurtenissen

  • Akten, verhalen en gebeurtenissen:

     

    pdfPdf 1758 'Leemkuil en zonen of de gevolgen van een uit de hand gelopen verkeersdelict'  Uit 'Uut de Olde Kaste' Oudheidkundige Vereniging Hengelo Gelderland  zie boekenlijst

     

    pdfPdf 1758-1762 Beschuldiging tegen Claas Reijnts en zijn zoons Harmen en Reijnt wegens manslag  (transcriptie Sikke Postma) 


    ORA 866

    transcriptie Sikke Postma

    Op den 12 meij 1731

    Coram
    Aaron Exalto d’Almaras, righter
    Gerigtsluijden Willem Tankink en Berent ten Bosch

    Compareerde Gosen Peter Rauwers en Freda Donks, eheluijden, sij geassisteert met haar eheman als reghtens, en bekanden te constitueren en volmagtigt te maken, haar vader Frerick Donk gelijk doen[de] cragt deses om voor sigh selfs en uijt constituanten name te compareeren voor den hoog adelijken landdrosten gerighte deser graafschap Zutphen, en aldaar te cederen en transporteren op en over te dragen an Gerrit Sijbink en Gerritjen Bruijnderink, eheluijden, en erven constituanten en geconstitueerde[s] andeel van ’t Banninkslagh, bestaande in huijs, hoff, bouw- en weijdelant, liggende naast die heer burgerm[eester] van Essen’s accermaal, beginnende van ’t velt, genaamt die Griesen Egge, tot an Raben Cloot, uijtgenomen soo Bannink toekoompt, alhier onder Hengelo, boerschap Bekvelt, kennelijk gelegen. Belovende sij constituanten in desen al ’t geene haar vader, geconstitueerde, coompt te verrighten, van waarde te houden, salvo extensione gestipuleert.


     

    Uit 'Schatten uit het historisch verleden van Hengelo' door Marian Kruijt.     zie boekenlijst

    Doodslag op Berend Garritsen door Claes Leemkuijl

    ECAL 3021 - 876

    Hengelo, den 10. April 1762

    Op 9 november 1758 heeft een zekere Claes Leemkuijl een dorpsgenoot genaamd Berend Garritsen van het leven beroofd en is ‘sedert het geperpetreerde feijt’* met de noorderzon vertrokken. De advocaat fiscael van het 'Hoge Landdrosten Gerigt' der Graafschap Zutphen, meester W.S. Meijling verscheen voor het 'WelEdele Landgerigte' van Hengelo en meldde dat de HoogWelgebooren heer F.J. Vrijheer van Heeckeren, Landdrost van het bovengemelde graafschap, is aangesteld om alle opbrengsten, pachten, vruchten, goederen, erven en landerijen die de ‘fugutiven'** Claes Leemkuijl op het moment van de doodslag in bezit had, in beslag te nemen en de opbrengst van de oogst vast te stellen. De vrouw van Claes, Harmina Harmsen, had op 2 december 1758 geprocedeerd om de helft van hun bezit ‘de halfscheijd volgens huwelijkse voorwaarden’ en de opbrengsten van haar in beslag genomen goederen, terug te eisen, maar zij heeft sinds de misdaad, door haar man gepleegd, de opbrengst van alle percelen, de gehele jaarlijkse inkomsten in eigen zak gestoken en daarom werd zij gesommeerd om de ten onrechte geïnde penningen van deze 'halfscheid weder uijt te keeren en te betaelen, bij manquement van dien requireert den comparant (mr. Meijling) dat van nu af aen de opkomsten en vrugten van ’t geheele jaer tot so lange als den agterstand tijdens ’t arrest en gedane beslag zal zijn betaalt, aen hem worde gebragt en gelevert’. Daarop werden ook de boeren, die de erven Banninkslag en Lhomansplaetse in pacht hebben, beide in het Rigterampt Hengelo gelegen, verzocht om hun ‘penningen niet weerloos te maken’ en er voor te zorgen dat het geld op de eerstvolgende 'verschijnsdag tegen behoorlijke quitantie' overhandigd kon worden, op straffe van vervolging van hun persoon en goederen. De onderrechter Derk Wassink werd opgedragen deze zaken te registreren en een kopie aan genoemde huisvrouw van Claes Leemkuijl en de bouwlieden op Banninkslag en Lhomansplaetse te overhandigen, wat op 13 april 1762 is gedaan.

    *verrichten, begaan (van misdaden)

    **gevluchte  


    De originele akten met betrekking tot bovenbeschreven zaak

      

    transcriptie Sikke Postma

    ORA 876

    [in de marge:]

    Verband van de helft der plaatsen Loman en Banninkslag en ‘t Lange Stukjen onder Hengelo.

    Geregistreert.

     

    [in de marge:]

    In handen van den advocaat fiscaal Meiling om hier op sijn belang binnen drie dagen te seggen

    insinuatione salva.

     

    Op den 2 december 1758

    Coram de heer Joost Schomaker, stadholder

    Gerigtsluiden Jan Memelink en Jacob Hoegen

    Compareerde Wilhelmine Harmsen als huijsvrouw en dus als conjuncta persona van haeren absenten man Claes Reijntsen, bouwman op het erve en goed de Leemkuil genaemt, onder den ampte van Hengelo gelegen, in dezen bij en wegens genoodzaakte afwezenheid van voornoemden haren man geadsisteert met Johan Antoon de Vuller als haren ter dezer acte verkoren en toegelaten momber, dezen hogen landdrostten gerigte reverentelijk, dog teffens klaaglijk en droeviglijk te kennen gevende, hoe dat sij comparante, niet sonder d’uiterste aandoeninge en ontroeringe, zoo uit de aan haar ingezondene acten, als anders heeft vernomen, dat mr. Wilhem Sertonius Meijlink, in qualiteijt als advocaat fiscaal van dezen hogen landdrosten ampte, nae voorgaande annotatie, op den 17en en 20en der voorleden maand, bij arrest en toeslag, zoo voor dezen hogen gerigte, als vervolgens voor den landgerigte van Hengelo, niet alleen op alle ongerede, maer ook op de gerede goederen van haer man en beide zoonen Harmen en Reijnd Claassen, heeft geprocedeert en bij de laaste acte van dien onder anderen versogt gehad, dat alle de gerede effecten, tot voorkominge van kostbare gerigtelijke bewaringen, mogten opgehaald en in een secure plaats gebragt worden, ende sulks tot verseekeringe van des heeren recht en toekomende sententie over en ter zaeke van zoodane nederslag en verwondinge als gezeide haer man en zoonen op den 9den daar te voren respectivelijk aen eenen Berend Garritsen, quasi op een moordadige wijse, zouden begaan en toegebragt hebben; met dat verder voor haar comparante facheus en akelig gevolg, dat meergemelde hare man en zoonen, zig wegens die vegtender hand zonder opset toegebrachte verwondingen geabsenteert hebbende, onlangs bij openbare edictale citatie van den 25en daaraan volgende, door dezen hogen gerichte ter instantie van den advocaat fiscaal zijn ingedaegt en daer bij geciteert geworden, om binnen den tijd van ses weeken na desselfs publicatie ofte immers tegens den eersten gerichtsdag binnen Deutinchem tot aanhoringe van des fiskaels eijsch, en verantwoordinge ex carcere in persoonen te compareren en wijders als met meerderen bij die edictale citatie aan des comparantes woninge geinsinueert, vervat en uijtgedrukt is.

    Dan vermits de comparante met dukgez[eide] haeren man, op gemeenschap van goederen getrouwd zijnde, oversulx uit hoofde van de statutaire communie is eijgenaersche van den halven boedel, ende het daar en tegens zoo bij de gemeene rechten, als volgens de uijtdrukkelijke dispositie van het landrecht dezes graafschaps, tit[el] 11, art[ikul] 17 et art[ikul] 19, bekend en een uijtgemaakte zaek zij, dat men niet alleen niet zal kunnen verbeuren zijner huijsvrouwen nog kinderen goed, maar dat ook nog daar benevens zelfs in cas van een moord, die met opzet en suipende geschied is, d’officier schoon de hand ofte misdadiger ertrappet en geëxecuteert worde, echter zal schuldig wesen zijn hand te lichten en die goederen den naesten bloede en erfgenamen weder te laten volgen, als bekend zijnde, dat niemant zijn lijf en goed tegelijk verbreuken kan. Daer nogtans nooit zal kunnen aengetoond worden, dat des comparantes man en zoonen, als zoodaenige opzettelijke moordenaers als gedebiteert worden kunnen geconsidereert, maar op ’t hoogst genomen niet anders aangemerkt worden, als dat zij vechtenderhand uit hevigen gemoede sonder opzaete voorsc[reven] perzonen verwondet hebben, en dus niet gehoren onder de dispositie van den 18den maer den 20e artikul van den aangehaalden titel landrechtens, zoo en als de comparante ter zijner tijdt tot zuiveringe en defensie van haar man en zoonen zal weeten te betoogen.

    Soo wilde zij comparante, geadsisteert als boven, en zonder hierdoor eenigzints die aen haer man en zoonen aengewrevene en ten laste gelegde opzettelijke moordadigheid te hebben erkent, waer tegens ten krachtigsten is protesterende, aanvankelijk de halfscheijd van de gearresteerde en in toeslag genomene gerede en ongerede goederen, als namentlijk de plaatsen Banninkslag en Looman neffens een stukjen land bij d’acte en lequestratie vermeld, als hare eijgendommelijke effecten, bij dezen hebben gereclameert en vervolgens ter voldoeninge van des fiskaals petitie met de aan haar in die ongerede goederen competerende halfscheid verburgd, zulks doende hiermede, de overige gerede en opgehaalde goederen, ten dien einde voors[chreven] halfscheid van het ongerede daar voor verbindende, en versoekende, dat daer tegens de gementioneerde gereede goederen, zoo van haer man als zoonen, welke laaste, als bij haar wonende, niets daarvan in eigendom hebben of bezitten, weder van dat arrest mogen ontslagen en aen haer comparante uitgereikt worden, niet twijffelende of de advocaat fiskael zal daermede genoegen neemen, en ter gevolge van dien dan ook geen zwaerigheid maeken, om in dit ontslag der gerede goederen te consenteren, te minder daer sijn edele zelfs bij acte van den 20en november laestleden verklaerd heeft van te kunnen lijden, dat die als nog ten haren huijze berustende gerede goederen mogten verburgd en voor de halfscheid aen de comparante bij provisie gelaeten worden, dewijl zij comparante haere huwelijkse voorwaarden niet kunnende vinden, niet in staat is daarvan voor alsnog aen den advocaat fiskael de gerequireerde copie authentijcq te kunnen extraderen, schoon met en onder offerte, desnoods, van eede, hierbij tot sijn naericht moet betuijgen, dat daer bij gemeenschap van goederen bedongen is; met verder verzoek, dat van deze acte per extractum protocolli aen den advokaet fiskael van dezen hogen landdrosten ampte moge kennis gegeven en zijn edele daerbij wijders verzocht worden, om, in val bij vervolg van tijdt meer acten wegens voorschreven geval tegens meergemelte haar man en zoonen mogten geexploicteert worden, alsdan de goedheijd wil hebben, om deselve niet aen haer comparante nogte aen desselfs bij haer inwonende schoondogter, als tegens die gedurige alteralien niet wel kunnende bestaan en aldus daeronder moetende bezwijken, mogen worden geinsinueert, maar aan Reijndt Veldeshof en Albert Eggink wonende beijde onder Hengelo als dewelke sij comparante en geseijde haar schoondogter, op heden voor den stadgerigte van Zutphen tot haere volmagtigers en prokureurs acceptanten, deze voor haer naere en droevige zaeke aangaande, bij gerigtelijke procuratie gesteld hebben, alles onder beding van protocollatie en relatie en wijders pro ut moris ac styli daar op met haren adsistent stipulerende als rechtens S.A.L.

    [in de marge:]

    Op den 4 decemb[er] 1758.

    Extract van de nevenstaande acte aan de heer fiscaal Meiling eigenhandig overgegeven.

     

    [in de marge:]

    Op den 5 julij 1760

    Coram de heer Joost Schomaker, stadholder

    Gerigtsluiden Jan Dervorst en Jan Everds

    Compareerde mr. W.S. Meiling in qualiteit als advocaat fiscaal van desen hogen landdrosten gerigte, en versogte dat zoodanen verbandt van de halfscheid der plaatsen Banninkslag  en Loman, als mede van het Lange Stukjen in desen landdrosten ampte, rigterampt Hengelo, de twee eerste in de buirschap Bekveld, en het derde op den Goijschen Enk gelegen, als door Willemina Harmsen, huijsvrouw van Claas Reijnts, tot securiteit van die door den comparant q.p. in annotatie genomene gerede goederen van geseijden haren man, wegens seekere criminele actie, op den 2 decemb[er] 1758 teste protocollo is gestelt en gedaan, alnu ten protocolle en register van beswaar moge worden geroijeert, gecasseert en doorgeslagen, daar op stipulerende. S.A.L

     

    [in de marge:]

    Provisioneel ontslagh voor de halfscheid van de plaatsen Banninkslag en Loman en ’t Lange Stukjen onder Hengelo van het arrest en toeslag door den fiscus op ’t geheel gedaan, etc.

    Geregistreert.

     

    Op den 7 december 1758

    Coram de heer Joost Schomaker, stadholder

    Gerigtsluiden M. Gelsink en Jan Memelink

    Compareerde mr. W.S. Meiling in qualiteit als advocaat fiscaal van het landdrostampt dezer graafschap, te kennen gevende, hoe dat in dato den 4 december deses jaars aen denselven is geinsinueert geworden een acte van verbandt van Wilmina Harmsen, huijsvrouw, en dus als conjuncta persona van haren absenten man Claas Reijntsen, g’assisteert met Johan Antoon de Vuller, als haren ter deser acte verkoren en toegelaten momber, aen dezen hogen landdrosten gerigte op den 2 december overgegeven, neffens ’t marginaal appoinctement om op deselve binnen drie dagen te dienen van belang.

    Zo wilde comparant ter paritie van dien, vooraf alleen gesegt hebben, dat sig over al ’t gene ’t welke comparante tot defensie en verschoninge van haar man en twee zoons, rakende de van haar geperpetreerde manslag, in gemelte acte tragt in te brengen, direct of indirect voor alsnog niet zal uitlaten, maer zulks op den gepraefigeerden dag, bij perzoonlijke comparitie der voornoemde delinquanten, sig reserveren, als wanneer ten dien dage tegens deselve sal weeten te verwaren naa landregten. Voorts dat comparant met de halfscheid van de ongerede goederen, als namentlijk de plaatsen Banninkslag en Lomans neffens een stukjen land, waarmede comparante d’overige gerede en opgehaalde goederen tragt te verburgen, sig provisioneel zal contenteren, en dienvolgens kan lijden, dat deselve van ’t arrest mogen ontslagen, en aan haar comparante uijtgereijkt worden.

    Edog dewijl comparant praesumeert, dat behalven de hier in dese acte opgegevene, nog meer ongerede goederen zijn, waaraan comparante of desselfs absenten man eijgendom meer of min is hebbende, soo requireert comparant op ’t serieuste, dat ten eersten een pertinente specificatie van alle de ongerede goederen, wat name sij ook mogen hebben of waar ter plaatsen gelegen, waaraan comparante of desselfs man eijgendom of portie is competerende, van comparante of desselfs procureurs acceptanten aen denselven ter handt gesteld worde, en teffens daarbij sullen moeten beloven, dat ten allen tijde, op gesinnen des comparants, met eede willen bekragtigen, dat geen goederen hebben agtergehouden, of sig weerloos gemaakt of ook sullen doen.

    En eijndelijk dat bovengemelte huijsvrouw van Claas Reijntsen zal hebben over te geven de huwelijksvoorwaarden tussen haar en haar man opgerigt, of sunsten sig met eede purgeren, dat deselve niet opgerigt of te vinden sijn.

    Met versoek, dat van dese acte per extractum protocolli aan opgemelte huisvrouw, of soo als versogt is, aan desselfs geconstitueerde procureurs acceptanten, moge kennis gegeven worden, alles onder beding van protocollatie en relatie pro ut moris ac stijli.

     

    [in de marge:]

    Zij deze gestelt in handen van de procureurs acceptant, Reijnd Veldeshof en Albert Eggink onder Hengelo wonende, om hierop binnen agt dagen, salva insinuatione, te doen na rade.

    Op den 14 december 1758 het extract van deze bovenstaande acte aan eene van de procureurs acceptant, namentlijk Reijnt Veldeshoff, in eijgen handen overgegeven.


     

     

Laatst aangepast op dinsdag 06 maart 2018 17:11