Hengelosestraat 12, Guikerij - Akten, Verhalen en Gebeurtenissen

  • Akten, verhalen en gebeurtenissen:

     

    Verbeteringen en andere spooksels.

    Wat moeten we met de namen Geugert en Guijger, die we veelvuldig aantreffen in de kerkregisters van de Statie Hengelo/Zelhem? 

    Soms schiet de fantasie tekort. Maar gelukkig is er hulp. De huwelijksinschrijvingen van Rooms-Katholieken komen meestal ook voor in de Gereformeerde registers, of soms in de protocollen van wat we tegenwoordig de burgerlijke gemeente zouden noemen. Per slot van rekening was het huwelijk voor de pastoor alléén niet rechtsgeldig omdat men het eerst moest laten bevestigen door de predikant of voor het gerecht, want die instanties fungeerden vóór 1811 als Burgerlijke Stand. Overigens zien we vaak dat het huwelijk voor de pastoor toch enkele dagen eerder werd ingezegend dan de "solemnisatie" door de predicatie plaatsvond, doch dat werd door de autoriteiten kennelijk door de vingers gezien. Als we het geval van "Guijgger" het bijbehorende huwelijk in het Gereformeerde register opzoeken komt de oplossing van de puzzel in zicht. Op 20.9.1752 schreef de pastoor het huwelijk in van Wilhelmus Hoebinck en Margarita Guijgger. Het zoeken in het gereformeerde doopregister is dus naar ene Willem Hoebink die met een Grietje of Margriet trouwt. We vinden dan, ondertrouw/trouw 1.9/1.10.1752, van Willem Hoebink en Grietjen Goikers. Gelukkig, trouwens dat deze mensen onder Hengelo ressorteerden, want het trouwregister van Zelhem van die tijd is al meer dan anderhalve eeuw geleden bij een brand verloren gegaan. Nog een paar van dit soort vergelijkingen levert op dat het hier gaat om lieden die op de Goijkersstede woonden op het Gooij onder Hengelo. Hoe moeten we een dergelijke verhaspeling van de naam verklaren?

    Het zal enerzijds iets zeggen over de dialectuitspraak van zo'n naam en anderszijds iets over het onbegrip van uit vreemde streken overgeplante geestelijken. Pastoors hadden trouwens wel vaker enige fantasie nodig, want de eenvoudige boerennamen van de dopelingen moesten liefst passen, of anders gelijken op namen van de heiligenkalender. Vergelijk Fenneken/Triphenna, Berta/Adelberta, Winolt/Winocus, Goosen/Goswinus en Dersken/Theodora of Dorothea.

    Bron: Verbeteringen en andere spooksels (Jarich Renema) (OTGB 10.71/75).  Datum: 03-10-2012.


     

    ORA toeg.0217 inv.657 (inv. tafel 671)

    (transcriptie J.D. Lettink en S. Postma)

    Op den 24 julij 1789.

    Des voormiddags, te half twaalf uuren.

    Coram den heer Abraham Francken, stadhouder.

    Gerichtsluiden Derk Willem Becking en Alexander Kopijn.

    Compareerden Ariaan Daris en deszelfs huisvrouw Hendrica Berendsen, marito tutore, en bekenden, in eenen steden, vasten en onwederroeplijken erfkoop, eeuwiglijk en erflijk te cederen, transporteren, op en over te dragen, cedeerden, droegen op, verteegen van der hand, als erfkoopsrecht is, aan den heer Christiaan Baarken en Maria Daris,echtelieden en deszelver erven, haar transportantens eigendomlijke katerstede, de Guijkerije genaamd, bestaande in huis en hof, benevens een stuk bouwland, het Waarninkstuk genaamd, in het landdrosten ampt der Graafschap Zutphen, richterampt Hengelo, boerschap Gooij, in zijn bekende bepaalingen gesitueerd en gelegen, zoals het aan de comparanten uit haaren ouderlijken boedel, bij magescheid van den 1 ocotober 1784 toegedeeld is; zijnde vrij, allodiaal, niet bezwaard als met 's heeren verpondinge: alles ingevolge koopcedel van den 28. februarij 1789. q.v.

    Gelavende transportanten dezen koop en overdracht te zullen staan, wachten en waren, jaar en dag, als erfkoops recht is: alles onder verband en submissie als naar rechten. Verzoekende hiervan protocollatie en registratuur. De super stipulando. S.A.L. (Sonder Arg of List)

    (In de kantlijn:)

    Opdracht van de katerstede Guijkerije, en 't stuk lands, het Warninkstuk, onder Hengelo, in Gooij.

    Geregistreerd

    De 50e penn[ing] bet[aald] met f 12-:-: L.2. (Koopsom: 600 gulden)


     

    In 1817 wordt de 'Guijkerij' genoemd in een brief aan de Gedeputeerde Staten der Provincie Gelderland (uit Dunsborger en Hattemer markenboek):

    'Hengelo den 1 Februarij 1817

    Daar de grote toevloed van water uit den Enk een groot gedeelte der weg van Hengelo naar Doesburg [Hengelosestraat] en wel bepaaldelijk van het Heitink Hekke tot aan de scheiding met Zelhem genoegzaam den ganschen winter en vooral tegenwoordig onder water gestaan hebbende, waardoor menigvuldige gaten en doorsnijdingen in dezelve gedreven zijn, zoo dat de passage bijna onmogelijk, althans zeer bezwaarlijk en op vele [plaatsen] gevaarlijk geworden is, zoo heb ik op den 24 Januarij J.L. deze weg, zoowel als de afwatering in persoon geinspecteerd en bevonden dat dit gedeelte van den weg van beide zijden door kampen bouwland en eenige woningen omgeven, al het water het welke van de hoogte uit den Enk, ten zuid oosten gelegen, naar de Hengelsche Beek vloeit, moet doorlaten tot welk einde van wege de Dunsborger of Hattemer Mark in deeze weg twee duikers gelegd en onderhouden zijn; als eene bij Heitink en eene bij de Guijkerij: de eerste van welke zedert langen tijd geheel vergaan en ingevallen zijnde, waarvan in den voorgaanden Zomer aan den Heere MarkenRigter reeds kennis heb gegeven, geen water hoegenaamd kan doorlaten, waardoor hetzelve eene doorspoeling in den weg eenige schreden lager tegen over Hoebink gemaakt en zich [alzoo] eene natuurlijke passage gebaant heeft; dat het water op zommige plaatsen twee a drie voeten op de weg staat en de afloop aldaar onmerkbaar is.

    De oorzaak dezer stremming willende opsporen, heb ik mij door eenige bouwlieden daartoe verzogt, den loop welke dit water tot [aan de Hen]gelosche Beek moet houden, doen aanwijzen en bevonden, dat deze belemmering alleen veroorzaakt wierdt door verwaarlozing der waterleidingen, dewelken op eenige plaatse veel te eng en te ondiep, op anderen bijna geheel onzigtbaar en met hout toegewassen waren, waardoor de afwatering bijna geheel gestopt is geworden, Zoo dat het water meerendeels op bovengenoemden weg moet blijven staan tot dat het van zelve uitdroogt en wegzinkt.

    De Staat deezer waterleiding zoude volgens informatie daaraan toe te schrijven zijn, dat dezelve niet schouwbaar zijnde, volstrekt onbeheerd, zonder opzigt aan de zorg der aangrenzende eigenaren word overgelaten.

    Daarnu deze weg in den jare 1796 van Gouvernements wege gelegd, hoewel te laag en te smal op zich zelve, door dit water aanmerkelijk benadeeld, van tijd tot tijd door verzakking nog lager wordt en des winters bij toevoer van water gelijk thans, in eene voor de passage gevaarlijke staat gebragt wordt zonder dat, uit hoofde van het water, iets tot verbetering kan worden aangewend; zoo heb ik mij, op de menigvuldige en zeer gegronde klachten des wegens, verplicht geacht hiervan aan UWelEd.G. kennis te geven en te verzoeken, dat Heeren MarkenRigteren in de Dunsborger Mark, onder wier Jurisdictie deze weg en geheele afwatering behoort door UWelEd.G. mogen worden geauthoriseerd; om de bovengenoemde waterleidingen in behoorlijken staat te doen brengen en door Jaarlijksche schouwen in orde te houden en wijders gelast om zoodra mogelijk de vervallene duikers te doen herstellen.

    Ten einde de Inspectie dezer waterleidingen gemakkelijker te maken, heb ik het niet ondienstig geoordeeld dezelven hieronder te beschrijven.

    Het water door de beide Duikers door bovengen. weg gebragt zijnde, moet volgens onderrigt van de daarmede meest bekende bouwlieden Swavink, Hoebink en Onstenk deze weg nemen, als:

    1e. het water door den Duiker bij de Guikerij afgebragt wordende, gaat langs Mentink kamp, tusschen Poelshof en Heiting-Bongert, langs Niesink weiden tot aan de Heitink Straat, waar het door eenen duiker, door eenige naburige bouwlieden aldaar gelegt, aan die andere zijde zich vereenigd met:

    2e. Het water door de tweede duiker komende en gaande langs Heitink hof door eene kleine en veel te enge Duiker voor Wonnings weide gelegen, langs Geltinks weide, Keijenburg en Boershof door eene geheele vervallen duiker in die Smoegestraat, door de gracht van Roelofsen en het Bosch van Reesink, langs Coops weide en het huis van Blitsen hof, langs Warnink-weide, tusschen den Hof en de weide van de weduwe Bisschop, tusschen Teube en Hendk. Mentinks weide, en vervolgens langs de Ulenest Straat tot in de Hengelosche Beek.

    In bovengenoemde weg ontbreekt nog eene Duiker bij de woning van Berend Mentink, door wien jaarlijksch den weg ter afwatering wordt doorgegraven onder voorgeven, dat aldaar eene Duiker van wege de Dunsborger Mark moet gelegt worden.

    De Burgemeester van Hengelo (was getekend) A. Steenlack.'

     

    Reactie van griffier der Staten op dit schrijven luidde als volgt:

    'Woensdag 19 Febr. 1817

    Gehoord zijnde het gerapporteerde ter voldoening aan het commissoriaal van den 10 dezer No 1 op eene missive van den Burgemeester van Hengelo van den 1 te voren No 48 daarbij enz.

    Is besloten

    Een afschrift van voorsz. missive bij dezen te communiceeren aan de Heeren Marken Rigteren in de Dunsborger Mark, met aanschrijving, om bij zoo verre hier tegen geene gegronde bedenkingen mogten bestaan zoodra het saisoen zulks zal toelaten, de daarbij omschrevene waterleidingen in bekwamen staat te doen brengen en te houden, voorts de vervallen Deuker te vernieuwen doende van hun verrichte in dezen, of van de bedenkingen die zij hiertegen zouden vermenen te hebben, Hun Ed. Gr.achtb. behoorlijk verslag.

    En zal extract dezes aan voorsr. Heeren MarkenRigteren tot informatie en naricht worden ingezonden.

    Accordeert met voorsch. Register,

    De griffier der Staten/ was getekend/ J.F. Scheidius. '


     

    Memorie van successie Bernardus Hoebink. Bron: Gelders Archief.

    (transcriptie J.D. Lettink en S. Postma)

    Hengelo

    Memorie van aangeving der nalatenschap van wijlen Bernardus Hoebink gewoond hebbende en overleden in Hengelo den 21 october 1846.

    Gartjen Willemsen weduwe van en in algeheele gemeenschap van goederen gehuwd geweest met Bernardus Hoebink gewoond hebbende en overleden te Hengelo den 21 october 1846, doet hiermede, kiezende domicilie ten dien einde ter harer woonplaats in de gemeente Hengelo op de Guijkerij, aangifte als moeder en voogdesse over Gartjen Hoebink, Antoon Hoebink en Alberdina Hoebink, eenige en minderjarige kinderen van wijlen haaren haren man en als eenige en algeheele erfgenamen van den zelven; dat gemelden overledenen aan zijne gemelde kinderen heeft nagelaten de onverdeelde helft van het plaatsjen de Guijkerij, in de gemeente Hengelo gelegen, bestaande

    a Een huis met eenig land, kadastraal bekend in sectie G. nummero 416 tot en met 419. Voorts nummero 577, 617, 620, 681, 708, 709 en 737. Sectie H. nummero 507, 667 en 668, nummero 1012, 1013 en 1014. Sectie D. nummero 1111, zamen groot zeven bunder vijf en twintig roeden negentig ellen, en onder Zelhem in sectie A. nummero 436 en 797 zamen groot eenen bunder en tachtig roeden, behorende de wederhelft dier goederen aan de aangeefster, die tevens aangifte doet, dat door het overlijden van haren echtgenoot geen fidei commis gedevolveerd, geen vruchtgebruik vervallen en geen eigendom van eenig usufructuaris capitaal of goed is overgegegaan.

    Gedaan in Hengelo den 8. februarij 1847.

    Handmerk x van Gartjen Willemsen wedu[we]
    Bernardus Hoebink, die na voorlezing i[n] onze eigenwoordigheid heeft verklaard niet onder te kunnen schrijven of tekenen al zulks niet geleerd hebbende.
    Her[ma]n Becking
    G.J. Hoftijzer

    (N.B.: usufructuarius = vruchtgebruiker)


     

    Guikerij Hengelosestr. 12 Hoebink Willemsen briefje door sch.zn E. Wentink

    Guikerij Hengelosestr. 12 antwoord op verzoek
    1849 Bron ECAL. Kopie H. Schuppers-Demming


     

     

     

     

Laatst aangepast op vrijdag 04 september 2020 17:11