Betty Löwenhardt (1932-2003)
Dit verhaal is al eerder verschenen op de website:www.oldhengel.nl
Uiterst links op de foto de Hengelose synagoge. Foto uit 'De Joodse gemeente te Hengelo'.
Een interview op donderdag 3 april 1997
Afkomst
Vader Jules Löwenhardt was als 7-jarig jongetje in 1914 naar Hengelo gekomen. Zijn vader was conducteur bij de spoorwegen in Dortmund in Duitsland. Voor de Eerste Wereldoorlog was de situatie daar niet zo best.In Hengelo woonde een zus van oma: Bertha Philips-Böninger (24-2-1859/19-091931), die was getrouwd met Philip (Wijn) Philips (1863-1936). Wijn was slager aan de Raadhuisstraat naast Besselink de Klok.
Jules kwam met twee broers iedere zomer op bezoek in Hengelo. In augustus 1914 werd de mobilisatie uitgeroepen. De drie jongens moesten hals over kop terug naar Duitsland. Een paar uur voor ze moesten vertrekken, viel Jules uit een appelboom. Hij moest naar het ziekenhuis en kon niet mee. Aangezien ze een gezamenlijke pas hadden, kon hij ook niet later terug naar Duitsland, waar de situatie ook niet naar was. Jules bleef dus de hele oorlog in Hengelo. In 1918 kwamen zijn ouders hem weer ophalen, maar de familie Philips wilde hem in Hengelo houden en hijzelf wist niet anders meer. Zo bleef Jules door een toeval in Hengelo hangen.
Hij volgde een goede schoolopleiding o.a. de handelsschool. Het was de bedoeling dat hij de slagerij zou overnemen, omdat Wijn en Bertha geen kinderen hadden. Maar eigenlijk vond hij slager geen leuk beroep. Na de dood van Wijn Philips in 1936 verkocht Jules de zaak nog voor de oorlog aan Jan van Burk. Bertha Böninger was familie (tante?) van Erna Böninger (geb. 1903), die met Jacob Philips trouwde. Een zus van Erna werd 89 jr. en overleed in 1987. Jules ging na de verkoop van de slagerij eerst in de veehandel, zoals een goede Jood betaamde. Tijdens zijn onderduikperiode in de oorlog leerde hij middels zelfstudie voor accountant. In 1945/46 deed hij daarvoor staatsexamen en was hij accountant.
Moeder was Rosetta Samuel uit Deventer. Jules en Rosetta hadden elkaar leren kennen op een feest in Zutphen. Ze trouwden januari 1932. Ze gingen wonen in een nieuw gebouwde woning aan de Kastanjelaan (9). Daar werden Betty (19 december 1932) en Griete ("Ite", 1935). De familie was niet fanatiek-Joods. Ze hielden geen sabbat, gingen niet naar de diensten in de synagoge en aten gewoon karbonade en paling. Betty wist dat ze als kind wel eens in de synagoge geweest was, maar meer ook niet. De familie ging naar het Vrijzinnig kerkje, dat in de jaren '30 aan de Banninkstraat gebouwd was. De andere Joodse kinderen in het dorp kende ze wel, maar ze speelde meer met anderen: de buurjongens van Dr. Dwars, Betsy Engbers. Ze ging gewoon naar de Zondagssschool en catechisatie. Ze wist niets van Joodse gewoonten en diensten.
Fam. Löwenhardt in 1945, weer herenigd.
De oorlog
In de oorlog moesten de Joden de Davidsster dragen. Betty wist dat ze dat als kind best interessant vond. Een ander had dat niet. Ze was toen een jaar of tien. Je had het als kind van tien best door wat er aan de hand was. Zeker toen ik ondergedoken was moest je precies weten wat je kon zeggen en schrijven. Met de Joods familie Philips hadden we weinig contact. Ik heb ze nooit bij ons thuis gezien. Nanny Meijers paste wel eens bij ons op, als mijn ouders weg waren.
Toen ik in de oorlog naar Zutphen naar de Joodse school moest, at ik bij Roos (Groen-) Meijers. Ze was getrouwd met Meyer Groen. Hij was wel erg orthodox, voor hem bestond de familie niet. Hij beschouwde zichzelf als een soort rabbi. De jongens van Cohen waren ouder, net als Hetty en Edith Jacobs. Bij de winkel van Brammetje Philips in de Spalstraat moesten we, als we er toevallig langskwamen, vrijdags hem helpen: lichtknop omdraaien, kolen in kachel doen. Hij mocht dat niet vanwege de sabbat, wij hadden daar geen problemen mee. De gezusters Philips woonden aan de Veemarktstraat. Jacob, die erbij in woonde, was een "neef" zeiden ze. Ze wilden er niet voor uitkomen, dat hij een bastaard was (van Rachel). De gelijkenis kon je echter zo zien.
Van de Duitsers en NSB’ers hadden we op zich weinig last. ik weet nog wel dat ik niet meer met Annie Blom mocht spelen. Haar vader Berend was NSB’er. Dat vond ik jammer, want daar kon je pony rijden.
In oktober 1941 werden zes Hengelose Joodse mannen weggevoerd. Mijn vader was gewaarschuwd door Van Suntenmaartensdijk, politieman. Vlakbij de anderen aan de Ruurloseweg woonde veldwachter Bakker. Mijn vader ontsnapte. Hij dook onder, had diverse adressen. O.a. bij Enzerink van De Rustenberg. Dat was in de tijd van de kabelwacht. Van Hendrik, die sneuvelde, heeft hij van een fotootje nog een tekening gemaakt
Verder heeft hij bij Fokkinkboer gezeten en 3 maanden bij kasteel Enghuizen in Hummelo. Hij was daar zgn. knecht bij Van Regteren Limburg. Bij Fokkinkboer was de motor van mijn vader verstopt onder de hooimijt. Daar is hij keurig blijven liggen, zodat mijn vader als een van de eersten na de oorlog op een motor reed. Hierdoor kreeg hij een baan om oorlogsschade op te nemen voor de Schade Enquetecommissie. Ik moest die motor wel eens ophalen bij Herwers. Dan maakte ik er meteen een ritje op. naar Zelhem of Ruurlo. Suntenmaartensdijk zag mij en waarschuwde mijn vader. Toen was het natuurlijk afgelopen. Gevolg was wel dat ik later betrekkelijk snel mijn motorrijbewijs haalde.
In april 1943, toen alle Joden werden opgeroepen, waren we al weg. Omstreeks 23/27 januari vertrokken mijn zus en ik. Dertien maal ben ik in totaal verhuisd. Directeur Geertsma, goede vrienden van mijn ouders, had voor een adres gezorgd. Eén nacht in Hengelo Ov, toen naar Oldenzaal. Dat waren geen aardige mensen. In Oldenzaal was ik een keer een bruidje in een katholieke kerk. Ik droeg een afschuwelijk wit flanellen jurkje. Griete ging na 14 dagen naar een ander adres in Hengelo Ov. Ze kwam daar bij de familie Bolhaar, die daar veel onderduikers een adres bezorgden. Ze bleef daar twee en-een-halve maand. In die tijd kwamen mijn ouders ook Hengelo Ov., bij de familie Kempers. De vrouw was een Duitse! Na een paar maanden ben ik op een avond op bezoek geweest bij mijn ouders. Dat verliep dramatisch. Toen heb ik gezegd, dat ik ze niet meer wilde zien, zolang de oorlog duurde. Mijn zus en ik zijn toen 14 dagen in Zutphen geweest bij mensen die in een boekenbeurs zaten. Daar zaten we op een zoldertje. Frisse lucht moest we scheppen door op de dakgoot te gaan zitten. Op de meeste adressen kon ik vrij naar buiten, behalve in Zutphen en Arnhem. Vervolgens gingen we naar de familie Nijman in Haarlo. Daar gingen we vaak snoeken in de Berkel. Elke keer als het te gevaarlijk werd of als de buren gingen kletsen, moesten we weer weg. In een week zijn we eens twee keer verhuisd.
Na Haarlo gingen we uit elkaar. Griete kwam in Friesland terecht. Daar bleef ze de rest van de oorlog, het laatst in Wolvega. Ik vertrok naar Alverna bij Wijchen, weer voor drie maanden. Dat was in een huisje heel erg achteraf bij de familie Van Dreumel.
Daarna belandde ze in september 1943 in Limburg in Meijel, aan de grens van de Peel. "Daar bij de familie Smets was ik zogenaamd een Rotterdams kind. Mijn naam was Betty Beekman, dat stond ook op mijn persoonsbewijs. Dat viel niet op, want er zaten veel kinderen uit Rotterdam, die na de bombardementen op de stad elders geëvacueerd waren. Ik ging daar gewoon naar school bij nonnen. Die kinderen gingen in de vakantie terug naar Rotterdam. Toen viel het op, dat ik niet wegging en er kwamen vragen. De ondergrondse bracht me toen naar een buurtschap zes km. verderop: Kleine Heitrak in het dorp Neerkant. Daar hadden ze een heel stel dochters. Er werd jenever gestookt. Op een kermis in Liessel kwam ik weer meisjes uit Meijel tegen, die me herkenden. Zij gingen praten, zodat ik weer moest vertrekken. Ik ging nu naar de Grote Heitrak, bij de familie Jansen. Dat was een broeinest van de ondergrondse. Alle vijf zonen zaten in het verzet, ze hadden contact met Engeland, Er zat nog een Joods jongetje en een gedeserteerde Rus uit het Duitse leger: Nicolai Ionov uit Alma Ata. Hij is later in Neerkant gebleven en met een Russin getrouwd.
Met de families Smets in Meijel en Jansen in Grote Heitrak heb ik altijd veel contact gehouden. Ook wel met anderen, zoals met de familie Nijman in Haarlo.
26 september 1944 werd dat gedeelte van het land bevrijd door de geallieerden. Maar in de laatste week van oktober kwamen de Duitsers terug in het Peel-offensief. Toen gebeurden de vreselijkste dingen. Boerderijen werden in brand gestoken. Een dochter van Jansen en ik zaten tussen de koeien, toen er op ons geschoten werd. We vluchtten naar de kelder van een boerderij aan de overkant.
Met de hele familie togen we dwars door een mijnengebied naar het dorp. De mensen vlogen ons letterlijk om de oren. In een kelder van de kerk zaten 23 mensen, waarvan 11 kinderen. Het zat daar vol ratten. We kwamen tot de ontdekking dat de schilder uit het dorp was gevlucht, zodat we in zijn kelder konden. Twee granaten zeilden naar binnen. Er was veel gekrijs en gegil, iedereen zat in doodsangst. De een had een oog erbij hangen, een ander een slagaderlijke bloeding in de hals. Ik was elf, wist niets van EHBO, maar stopte wel een vuist op de bloeding. Ze heeft het gered.
Ik had zelf ook een scherf in mijn been, en wat gruis op mijn hoofd. Dezelfde dag zijn we weer bevrijd en evacueerden we naar Deurne, bij een kolenboer. Het enige wat ik nog over had na de brand was een truitje en twee schoenen, de een blauw, de ander zwart.
Iedere dag kwam er een pater langs met een vriendelijk gezicht. Ik zei hem elke keer goedendag. “Ken jij mij?”, vroeg hij na een poosje. “Nee”, antwoordde ik. “Waarom zeg je dan goedendag?” “Gewoon, omdat U me aardig leek.
Hij heeft me toen meegenomen naar de bekende Dr. Wiegersma. Daar werd ik bedolven onder de kleren en ook de rest van de familie Jansen kreeg veel.
In december gingen we terug naar Grote Heitrak. We trokken in een arbeiderswoning bij de afgebrande boerderij. Mijn pleegvader Smets en pleegzusje Mia uit Meyel kwamen daar 20 december, daags na mijn verjaardag, mij weer ophalen. Op die verjaardag kreeg ik als cadeau het kapje van een ei. Dat was heel wat bijzonders. Mevrouw Jansen moest eieren voor haar gezondheid eten.
Op 9 mei 1945 kwamen twee knapen van de ondergrondse in een jeep met een brief van mijn vader. Hij wist dat ik in Meijel zat. We hebben elkaar regelmatig geschreven. In de brieven moest je vaag blijven. Erboven zette ik: Lieve oom en tante. Uit een verhaal over dat ik als bruidje verkleed was geweest in een stoet bij een 40-jarig priesterfeest, had hij gevonden dat ik in Meijel zat. Ik wilde helemaal niet mee terug. Ik had toch al een vader. Ik verstopte me op de zolder van een bakkerij. Ze lokten me met de baby van de bakker eruit. Ik ben nog dikwijls teruggeweest, en ga nog steeds. Pleegzusje Mia is inmiddels overleden, maar met man en kinderen heb ik nog altijd contact.
Griete kwam 1 of 2 dagen later thuis. Friesland kon pas veel later de bevrijders toejuichen, zodat zij ook langer ondergedoken moest blijven. Mijn ouders zijn steeds op één adres gebleven. Vader vervalste paspoorten en bonnen en Daarnaast studeerde hij veel, zoals gezegd. We waren het enige 'Joodse' gezin uit Hengelo, dat ongeschonden de oorlog overleefde. Maar in de hele familie waren er wel 28 gesneuveld. Veel Joden doken niet onder of vluchtten niet. Ze waren goedgelovig, zo erg zou het allemaal niet zijn.
Pa was er wel op voorbereid. Hij stuurde al geld naar een bank in Amerika, voor het geval we daar heen moesten. Ma wilde echter niet. Na de oorlog moest hij erg veel moeite doen om het geld terug te krijgen. Het joodse geld moest op een gegeven moment naar Lipman-Rosenthal, een joodse bank. Dat kregen we niet terug.
Jules en Rosetta Löwenhardt met de dochters Betty en Griete.
Tijdens de oorlog zat in ons huis de NSB’er Sminia, die hoofd van de politie in Hengelo was. Later zaten er Duitsers en Canadezen. Het was een grote zwijnenstal toen mijn ouders terugkeerden. Zij kwamen omstreeks 5 april weer in dat huis. Toen ik thuis kwam, zaten ze er al een maand in en was het al schoon.
Leuk was dat de spullen op de vliering allemaal waren blijven liggen. Bij de bouw was de toegang ertoe verborgen aangelegd. De leidingen bij de bouw waren aangelegd door Hendrik Weustenenk, NSB’er. In de oorlog had niemand dat gevonden, ook Sminia niet.
Weustenenk had het kunnen vertellen, maar heeft het niet verraden.
Mijn moeder had in de beginperiode van de oorlog flink gehamsterd, dus de zolder lag bomvol lekkernijen die we jaren hadden moeten ontberen: koffie, thee e.v.a. Half Hengelo heeft er van genoten. In maart 1943 waren mijn ouders gevlucht. Kort daarna was Sminia erin getrokken.
Van Jaap Meijers wist ik niet dat hij ook in Hengelo Ov. zat. Leo is met zijn verloofde in Limburg vermoord. Ik weet dat hij contact had met een oud-tante (zus van opa) van mij in Geleen. Leo heeft ze wel bezocht, of ze betrokken waren bij de poging naar Zwitserland te vluchten, weet ik niet. Van de oorlog in Hengelo heb ik dus alleen de beginjaren meegemaakt. Ik weet nog wel dat het vliegtuig bij De Rustenberg neerstortte. Ik heb daar nog allerlei gekleurde snoertjes uitgehaald.
Na de oorlog.
Mijn ouders verhuisden in september 1948 naar Deventer. Tot die tijd hadden ze een weekendhuwelijk: vader was doordeweeks in Deventer. Eerst een jaar bij accountantsbureau Sloot. Daarna is hij met een compagnon voor zichzelf begonnen als belastingconsulent.
Notaris Ballegoyen de Jong zocht in Hengelo een huis voor zijn kandidaat-notaris. Vader mocht Ballegoyen niet, maar de notaris hielp hem wel. Hij had in Deventer drie huizen. Hij zorgde voor een woningruil.
Jules Löwenhardt overleed op 4 januari 1971, 63 jaar oud. Hij had al wel een paar keer een hartinfarct gehad. Toch was het plotseling. Hij had op de eerste werkdag van het jaar net iedereen de hand geschud, toen hij in elkaar zakte. Hij had nog zoveel plannen. In 1971 zou het kantoor 25 jaar bestaan en januari 1972 zouden ze 40 jaar getrouwd zijn. Hij was een erg opgeruimd man, altijd goede zin, eerlijk en een harde werker. Hij verwende mijn moeder altijd, ze kreeg alles wat ze vroeg. Veel ouderen uit Hengelo kennen hem nog, hij kwam vooral veel buitenaf.
Moeder Rosetta overleed op 23 maart 1992, 83 jaar oud.
Ikzelf kwam in 1952 van school. Ging 2 jaar naar Zaltbommel, 3 jaar Rheden, 8 maanden in Assen bij aangetrouwde familie. Toen ging ik op de scooter naar Turmac in Zevenaar. Ik kwam daar als personeelschef. Bleef daar 9½ jaar. Die tijd woonde ik in Arnhem. Later kwam ik bij de Sociale Dienst in Arnhem. Toen ging het andersom: ik woonde in Zevenaar.
Vijf jaar geleden (april 1992) ben ik teruggekeerd naar Hengelo. Dat had ik altijd ook gezegd: ik kom ooit terug. Ik vond het een rustig dorp, waar ik me in thuis voelde. Naast ons aan de Kastanjelaan woonde de familie Smeitink. Wim en zijn vrouw Dieneke waren nog op de crematie van moeder, al hebben we er verder niet zo veel contact mee.
Ook Rudolf en Cecilia Dwars waren daar. Sicco heb ik nog gezien bij het 1000-jarig feest in Hengelo. Op die dag heb ik trouwens de hele dag bij Jolij geholpen. Het was daar zo bomvol en ik kende moeder Jolij, dus toen ik binnenkwam moest ik meten maar blijven.
Griete ging naar Assen en trouwde met Pim Polman Tuin. Na de HBS-Economie werd hij de jongste directeur van Nederland bij de AMRO-bank. In 1997 ging hij met de VUT. Voor Assen woonden ze in Steenwijk, Deventer, Nijmegen en Meppel. Ze hebben twee dochters.
't Kervel was ook na de oorlog nog een hotel. Ik weet nog goed dat Geertsema daar een sjiek feest gaf, toen hij 25 jaar getrouwd was. Dat was tussen 1945 en 1948.
Betty is in 2003 overleden.
Artikel geplaats door: H.M. Somsen, november 2018