Aaltje Bannink laat zich niet verleiden (1674)

                                        
Door Alice Gerritsen                                                                                                                       www.oudhengelo.nl

In het voorjaar van 1674 begint de rust in Hengelo (Gld) enigszins weer te keren. De Franse bezetters zijn uit de Achterhoek verdreven. Zo’n anderhalf jaar waren ze er heer en meester. De bewoners zijn berooid en bestolen achtergebleven. Er heerst honger, en Aaltje Bannink heeft drie kindermonden te voeden. Je zou dus verwachten dat ze de etenswaren die de zoon van de dominee haar aanbiedt, met beide handen aangrijpt. Maar dat is niet het geval.

Jan Bannink en zijn vrouw Aaltje Hillebrants wonen even ten zuidoosten van Hengelo (Gld), op een boerderij met de naam Kinkelerije. Deze ligt hemelsbreed niet ver van de toenmalige pastorie. En vaak loopt men hemelsbreed, want men doorkruist simpelweg de velden via een karrenspoor: hek open, hek dicht. Wie achteraan loopt, is de hekkensluiter.

Op een avond, het is al donker, komt domineeszoon Henricus Rumpius de boerderij binnenstappen. Vanonder zijn rok haalt hij een doek tevoorschijn met daarin ‘roggemeel, twee rijmen spek en enige eieren’. Hij vraagt Aaltje die aan te pakken en met hem mee te gaan naar de voormalige pastorie midden in het dorp. Die staat leeg sinds het gezin van de dominee is verhuisd naar een nieuw onderkomen aan de Ruurloseweg. In dat lege huis wil hij ‘zijn wille’ met haar doen. Haar man zal er niets van merken, zo garandeert hij.
Wat moet het voor Aaltje verleidelijk zijn geweest om er op in te gaan. Maar ze is sterk. Henricus staat niets anders te doen dan af te druipen.
Aaltje zal zo rond de 32 jaar oud zijn geweest, Henricus 19.

Niet de enige
Later probeert hij het nog een paar keer. Bij zijn laatste poging valt hij haar zelfs om de hals, kust haar en belooft ‘een schepel boekweit’ te brengen. Weer weigert Aaltje. Hengelo kan trots op haar zijn: een vrouw in de zeventiende eeuw die zich niet alleen tegen een man teweer durft te stellen, maar zelfs tegen de zoon van de dominee, van een notabele! Wat mij betreft heeft ze voor haar moed een straatnaam verdiend. Maar … die blijkt er al te zijn ?.
Aaltje Bannink is niet de enige vrouw die door deze zoon van dominee Theodorus Rumpius is lastiggevallen. Als Henricus later – hij is dan inmiddels zelf predikant in Hengelo - op deze verleidingspogingen wordt aangesproken, doet hij het af als ‘lacherij’. Hij was nog maar een kind, zo zegt hij, nog geen 12 jaar oud! Hoe kun je zoiets dan als kwaadaardig betitelen?
Maar Justitie gaat hier niet in mee en laat Aaltje ondervragen.

Aaltje Banninkstraat                                   De Banninkstraat in Hengelo (foto: Frans Geurtsen, fotobewerking: Joost van Ommen)

Twee verklaringen
Het is inmiddels 1683 als de rechter aan Aaltje vraagt wat er in 1674 precies is gebeurd. Alles wat iemand in zo’n geval verklaart, wordt genoteerd en later uitgewerkt. Dat kan een dag duren. Vervolgens leest de rechter deze schriftelijke verklaring aan de ondervraagde voor en die laatste tekent daarna voor akkoord. Met zijn handtekening verklaart de ondervraagde tevens onder ede dat het verslag waarheidsgetrouw is.
In dit geval heeft die voorlezing en ondertekening niet plaatsgevonden, want Aaltje is in de tussentijd naar Ruurlo afgereisd om haar ziek geworden moeder te verzorgen. Dat heeft de rechter althans onderaan de tekst genoteerd.
Twee dagen later is Aaltje kennelijk alweer terug uit Ruurlo, want dan wordt ze nogmaals verhoord, maar dit keer op verzoek van de dominee. Het verslag hiervan heeft ze wel ondertekend. Dat deed ze met een ‘mark’, een door haar getekend symbool, want Aaltje kan niet schrijven.
In de tekst staat dat de rechter zijn verslag wel degelijk aan Aaltje en haar man heeft voorgelezen, maar dat ze nogal schrok van wat hij had opgeschreven.
Aaltje: ‘Er stond niet wat ik verteld had. Hij had van alles weggelaten en … toegevoegd. De rechter heeft het gebeurde wel tien keer groter gemaakt dan het in werkelijkheid was. De dominee was destijds nog maar een kleine jongen, moet u bedenken. Het was alleen maar een beetje ‘kinderwerk en lacherij’. Dát heb ik verklaard, maar dát hoorde ik in het verslag niet terug. Daarom heb ik geweigerd de eed af te leggen. Toen heeft de rechter me onder druk gezet en gedwongen om te tekenen. Ik moest wel drie keer ‘grijnen’.
De onderrechter nam het nog voor me op. Hij zei: “Dat zijn oude dingen die achter ons liggen.” De rechter reageerde geïrriteerd: “Waarom verdedigt u dat ongewassen personage.” Hij doelde daarmee op de dominee. Toen ben ik weggegaan.
Later die dag vroeg de rechter me opnieuw om de eed af te leggen. “Doe het voor mij”, zei hij. Maar ik heb het niet gedaan.’

handtekening Aaltje Bannink‘Dijet is het marck van Aelteijn Bannijnck’ Het mark is blauw omcirkeld.

De werkelijke waarheid
Maar wat is hier de werkelijke waarheid, wat is er echt gebeurd? Door wie is Aaltje onder druk gezet? Door de rechter of door Henricus Rumpius? Heeft de rechter er een onsje meer van gemaakt? Dacht hij op deze manier een mooie verklaring tegen de dominee te hebben? Want hij is de schandalen waardoor de plaatselijke kerkgemeente geplaagd wordt, meer dan zat. Bovendien: de hogere rechter in Zutphen vertrouwt hem en zal dit verslag daarom ook wel zonder Aaltjes handmark voor waar aannemen. Dus … was Aaltje wel naar haar zieke moeder in Ruurlo?
Of is ze bezweken onder de druk van de dominee? Rumpius is immers fanatiek voor zijn ‘eer, goede naam en faam’ aan het vechten. En ook: hij was destijds 19 jaar. Spreek je dan nog van kinderwerk?
Of, een derde mogelijkheid: Aaltje geneert zich voor wat er is gebeurd. Tijdens de voorlezing is haar man er immers bij?

Naar Zutphen
Begin 1684 wordt Aaltje gedagvaard om bij het (hogere) landdrostengerecht in Zutphen een verklaring te komen afleggen. Een dagvaarding houdt in dat je verplicht bent te verschijnen. Doe je dat niet, dan kan dat een behoorlijke boete opleveren. Aaltje verschijnt echter niet.
Maar na een tweede oproep reist ze op 4 maart wel naar Zutphen, samen met haar man. In die tijd een hele reis.
Haar wordt gevraagd: ‘Waarom bent u de vorige keer niet gekomen?’
Aaltje: ‘Ik moest vlas hekelen voor mijn landheer [de eigenaar van hun boerderij]. Bovendien was mijn kind erg ziek, zo ziek dat het de dag erna gestorven is.’
Helaas kunnen we dit laatste niet controleren.

Ze wordt een derde keer gedagvaard, nu voor 18 maart. Maar op 17 maart, de dag ervoor, klopt de dominee bij Aaltje aan de deur. Hij heeft een brief bij zich.
‘Deze brief komt van de rechtbank’, zo zegt hij, en leest hem voor. Er staat in dat ze morgen niet in Zutphen hoeft te verschijnen. Rumpius voegt er nog aan toe: ‘Ik sta voor alle hinder en schade in.’
Aaltje antwoordt echter kordaat: ‘Maar ik ga wel.’
Op 18 maart gaat ze inderdaad naar Zutphen. Bij de rechtbank aldaar wordt haar gemaand om de waarheid te spreken. Dit ‘op poene van verlos van ziel en zaligheid’. Doet ze dat niet, dan zal ze als straf haar ziel en zaligheid kwijtraken. Dan leest de Zutphense rechter voor wat de Hengelose rechter destijds heeft opgeschreven, en vraagt: ‘Klopt dat?’
‘Ja, dat klopt’, antwoordt ze.
De rechter vraagt dan: ‘Heeft dominee Rumpius u na dat verhoor dronken gevoerd met brandewijn of andere sterke wateren en u zo misleid om een andere verklaring af te leggen?’
Aaltje geeft geen antwoord. Dat zegt genoeg.

Meer over deze vroegere Hengelose predikant valt te lezen in mijn boek ‘Een beerput die geen doofpot werd’. Kijk voor meer informatie op: alicegarritsen.blogspot.com/p/een-beerput-die-geen-doofpot-werd.html

Eerdere versies van dit artikel verschenen in:
De Olde Kaste, tijdschrift van de Oudheidkundige Vereniging Hengelo (Gld) 2021-01

OTGB – Oostgelders Tijdschrift voor Genealogie en Boerderijonderzoek 2021-2

Website opmaak voor www.oudhengelo.nl  H.M. Somsen