Menninkweg 5 (voorheen 3), Hesselink - Akten, Verhalen en Gebeurtenissen

  • Akten, verhalen en gebeurtenissen:

     

    Uit 'Schatten uit het historisch verleden van Hengelo’, door Marian Kruijt      Boekenlijst

    ECAL 3021-880

    Hengelo, den 5. Junij 1751

    Harmen Berentsen verscheen voor de rechtbank en gaf te kennen dat hij ‘deugdelijk en wel' van Harmen Hesselink en zijn vrouw geld te vorderen had wegens het leveren van hemden, geleend geld en andere waren, volgens een memorie waarvan hij een kopie heeft ingeleverd, voor een bedrag van f 13-13-00. Hij had Harmen Hesselink al op 9 maart via de rechtbank gesommeerd tot betaling en het is onbegrijpelijk dat de vrouw van Harmen Hesselink heeft laten weten dat zij de schuld zou hebben betaald en dat zij iedere verdere betaling weigerde. Harmen Berentsen kon dit niet bewijzen, maar hij wilde de rechtbank laten weten dat ze zich zouden moeten schamen om hem, Harmen Berentsen, die tegenwoordig door de armenkas wordt onderhouden en die in tijden dat hij nog niet tot deze ‘armelijke staet was geraekt’, altijd met hen naar vermogen zaken heeft gedaan. Hij is tegenwoordig niet in staat dit geld te betalen en verzoekt de rechtbank dat Harmen Hesselink en zijn vrouw mogen worden verplicht om hem alsnog genoegdoening te geven, en dat zij bij nalatigheid hiervan op de eerstvolgende gerechtsdag, die over 14 dagen ‘nae ’t eindigen van deze pinxter vacantie’ zal plaatsvinden, mogen worden gehoord en alsnog deze f. 13-13-00, onder aftrek van bewezen betaling zoals hiervoor vermeld, te betalen en dat hij ‘om sijne bekende armoede tot uijtdrage van saken om Gods wille mag worden bedient’.

    Het verweer van Harmen Hesselink luidde als volgt: ‘Ik, Harmen Hesselink vorder van Harmen Berents jaarlijks één gulden voor wat ik allemaal meer voor hem heb gedaan, wat wij hem hebben gebracht aan brood, roggemeel, spek, metworsten, altijd zoveel dat hij daar een dag voor thuis kon blijven en van kon leven. Ook is Harmen Berents wel eens ’s nachts aan de deur geweest en als hij met onze handelwijze niet tevreden is, dan geeft hij mij jaarlijks één gulden voor dat wat ik hem gegeven heb, in totaal van de afgelopen zeventien jaren. Als hij ons dat betaalt, dan zullen wij hem ook betalen’. Harmen Berents gaf naar aanleiding hiervan repliek: ‘Ik, Harmen Berents, verlang van Harmen Hesselink en zijn vrouw als volgt: voor eerst 3 vlessen hembden, daer nae nog 4 vlessen hembden en dan nog een bredoek hembt op conditie als ik quam te sterven en deselve niet nodig hadde dat sij ’t dan voor niet soude behouden, mar indien ik ’t nodig hadde dat sij mij dan deselve souden betalen stelle om bijsondere redenen daer voor te samen ses gulden, segge f. 06-00-00. Daernae sij van mij selve gehaelt 9 elle laken soo ik gekogt hadde de elle voor seven stuijvers F. 03-03-00, nog van mij gekregen en laten halen een carseijs camisool voor F. 03-03-00. Nog in twee rijsen van mij gekregen twee gulden alwaer ik boter voor soude hebben en niet gekregen, nog toen sij een steen maal wouden geven aen haer gelangt drie gulden. Dus te samen vijf gulden daer ik weder op ontfangen hebbe [toen ik] de laeste mael aen haer huijs was te voete een daelder, daarnae [toen ik] met de karre daer ben geweest nog ontfangen twee gulden dus te samen drie gulden 10 stuijvers soo dat mij daervan nog komt een daelder, dus F. 01-10-00’

    Tot slot heeft Harmen Berents alle onmin uit zijn geheugen opgedoken: ‘Ik Harmen Berents aen Hesselink en vrouw vereert als volgt: Een kleerbenne met wit linnen tot aen kussen teek, nog een half sleten keel, nog 1 vlessen broek, nog een nieuwen neusdoek van 8 stuijvers, nog 1 stove van 8 stuijver, de soon Berent 1 paer ruijterhansen, nog de soon Berent een neteldoekse dasse, nog 1 carseijse broek, nog 1 linnen broek, nog 1 gestreepten hembtrok, nog 1 sonder mouwen nog gelangt 3 stuijvers om waterpot te kopen. Doen heeft sij gekogt een pot van een stuijver haer den pot met twee stuijver vereert.’

     

    1751 Harmen Hesselink en Berents


     

    ORA 0217-903

    Transcriptie door J.D. Lettink en S. Postma

     

    Op den 9 februarij 1790 des voordemiddags

    Coram L.A. Willinck richter
    Gerigtsl[iede]n D.W. Becking en A. Kopijn

    Compareerde Aaltjen Regelink wed[uw]e wijlen Hendrik Hesselink in deesen geadsisteert met haar broeder Harmen Regelink voorts haar meerderjarige kinderen met namen Harmen Hesselink, Janna en Maria Hesselink zij derde en vierde comparante geadsisteert met haar broeder den tweden comparant als rechtens, dan mede Teunis Hesselink en Berend Hesselink met Derk Olthof en Hendrik Wassink bouwman op Mennink, de beijde eersten als ooms en bloedmombers, de beijde laasten als gerigtelijk aangestelde momberen over de nog drie minderjarige kinderen van de eerste comparante bij wijlen opgemelten haaren eheman in ehe verwekt, en verklaarden onderling te hebben geconvenieert over de nalatenschap van wijlen opgemelten Hendrik Hesselink zo als deselve in leven heeft beseeten en bij hem stervende is nagelaten en sulx volgender wijse.
    Dat aanvankelijk zij wed[uw]e erfuijtersche afsiet van het recht dat haar uijt hoofde van gemeenschap van goederen als andersints op deesen boedel is competerende die aan en ten behoeve van haar kinderen met zijn lusten en lasten overgevende, zo als [ze] doet bij en kragt deeses; verklarende daar uijt te sullen gaan sonder iets mede te neemen als haar bedde met zijn toebehoor, voorts kist klederen en verder lijfstoebehoor zig wijders reserverende hetgeen haar uijt den boedel van haar ouders sal koomen aan te erven vervolgens is over deese nalatenschap tusschen de meerderjarige kinderen ter eenre, en de momberen over de minderjarige kinderen ter naderen zijden, gecontracteert volgender wijse.
    Dat den tweden comparant Harmen Hesselink voor zig in eijgendom zal hebben en blijven behouden, deese geheele bouwerije zo als zij deselve op het erve Hesselink zijn besittende bestaande in levendige have, wagens, kar, ploeg en eegden inboedel des huijses, gedorst en ongedorst koorn hooij en stroo, gesaaij in en op het land, mest en mestregt niets daar van uijtgesondert, zo als het selve aan hem word toe- en aanbedeelt, bij en kragt deeses, met alle de lastige boedelschulden en voordeelige pretensien; sullende daarvoor aan sijne twee meerderjarige, en drie minderjarige susters en broeder bij wijse van erfnis uijtkoop vrij en suijver betaalen aen ieder van deselve eene somma van een hondert gulden, dus te zaamen eene somma van vijf hondert gulden waarvan de betalinge geschieden zal aan de meerderjarigen zo ras [ze] te trouwen koomen, en aan de minderjarigen wanneer haar mundige jaaren bereijkt hebben.
    Eijndelijk is nog geaccordeert dat zij wed[uw]e erfuijtersche de twee jongste kinderen van haar mede zal nemen na het erve Bannink deselve ook onderhouden en voorsien van de nodige kost en klederen een ordentelijke opvoeding geeven deselve ter schoolen laaten gaan, leeren leesen en schrijven en wijders dat wanneer een van de kinderen zonder wettige descendenten na te laten mogt koomen te sterven, de vererving zal geschieden van het eene kind op het andere tot de laatste toe die mede stervende als dan na ordre landrechtens waar mede de moeder in judicis present verklaarde genoegen te neemen tot nakominge van het gunt voors[schreven] verbonden comparanten ieder voor sig haar persoonen en goederen ter submissie en judicature als na rechten hebben de comparanten hierop gestipuleert.


     

    Lees ook: 

    "Beelden uit mijn kinderjaren"   en   "Mijn leven op de boerderij Hesselink" door Hermina Dijkman-Hiddink. 



     

     

     

Laatst aangepast op zaterdag 05 november 2022 11:07