Neergestorte bommenwerper 10 augustus 1942
Wellington vliegtuig
Alle vijf geallieerde bemanningsleden omgekomen
Dit verhaal is reeds eerder geplaatst op de website:www.oldhengel.nl en op www.oudzelhem.nl onder WO II Bronkhorst
Relaas van de toenmalige burgemeester F. van Hoogstraten
In de nacht van zondag 9 op maandag 10 augustus 1942 werd de nachtrust van de ingezetenen, als zo vaak, weer uren lang gestoord door het zware gebrom van hoog overvliegende groepen Engelse bommenwerpers, op hun nachtelijke tochten naar West-Duitsland. Nu en dan was ook duidelijk de Duitse nachtjager op zijn patrouilletocht hoorbaar. Omstreeks 3.10 uur ontstond bij heldere sterrenlucht een luchtgevecht boven Hengelo en waren zwaardere en lichtere schoten hoorbaar.
Blijkbaar werd een vliegtuig in brand geschoten, althans het werd op een moment haast daghelder. Onmiddellijk daarop volgde een hevige explosie, een dreun en nog een ontploffing. Het huis trilde van boven tot onder. Wij hadden dit reeds eerder meegemaakt, zonder dat een ongeval in of onder Hengelo plaats had. Ik was terstond opgestaan en had mij aangekleed, in de verwachting dat de politie of de luchtmacht mij zou komen waarschuwen, hoewel ik aanvankelijk van mening was dat de bommen of het vliegtuig wellicht over de grens in de gemeente Zelhem zouden zijn neergekomen.
Al snel belde een gemeenteveldwachter op met de mededeling, dat een toestel brandend was neergestort in de richting van de Zelhemse grens. Tegen 4 uur werd ik door mijn ambtgenoot van Zelhem opgebeld, die mij meedeelde, dat zijn personeel had bevonden dat op de Zelhemse grens, maar nog op Hengelo’s gebied, nabij de boerderij van te Waarlo, een vliegtuig was neergestort en verschillende lijken op de landweg lagen.
Ik heb mij terstond daarheen begeven per rijwiel, maar kon aanvankelijk in het donker de goede weg niet vinden, en kwam telkens op Zelhems gebied terecht. Een oude boer, die ik met zijn hele familie, tot de kleinkinderen toe, buitenshuis aantrof, nog zeer onder de indruk van het voorgevallene, bood aan mij naar de plaats van het ongeval te geleiden. De man bleek geen goede gids: hij kon slecht fietsen, zag blijkbaar niets in het donker, reed links en rechts van het smalle rijwielpaadje af, zodat ik telkens haast op hem reed.
Eindelijk zag ik in de verte iets smeulen, sloeg een zijpad in en stuitte op een dwars over de weg liggende gedaante; even verder lagen nog twee piloten, allen dood. Met mijn zaklantaarn vond ik in de omtrek tal van verwrongen stukken en afgeslagen onderdelen van het vliegtuig, waarvan een vleugel en de staart en een groot deel van de romp was afgeslagen; ook een wiel lag ver weg achter de boerderij; de vleugel op een roggeland links was geheel uitgebrand, net als een ander onderdeel op een roggeland rechts.
In de onmiddellijke nabijheid van het toestel, dat vrijwel loodrecht is neergekomen, lag nog een slachtoffer, naar we later bevonden de officier-piloot, eveneens dood, en naast hem, half uitgespreid, zijn parachute. Bij een van de anderen was dit ook het geval, twee hadden het nog ingepakt bij zich, van één ontbrak het, doch dit werd later teruggevonden.
Met de Marechaussee van Keijenborg en eigen politie, die eveneens ter plaatse waren, regelde ik de afzetting en de bewaking, zo lang die niet door de Duitsers zou zijn overgenomen, mede in verband met het gevaar van nog aanwezige bommen, waarvan één zichtbaar naast het toestel lag in een perceel haverland.
Ik ben daarop teruggefietst naar Hengelo om de voorgeschreven telefonische meldingen te doen aan de diverse autoriteiten: Luchtbescherming Den Haag, Polizeioffizier Arnhem, Aussenstelleleiter S.D. Arnhem en Wehrmachtskommandantur Arnhem. Uitdrukkelijk werd van Duitse zijde gezegd alles precies zo te laten liggen tot men ter plaatse zou komen. De nachtelijke telefoonverbindingen kreeg ik vrij spoedig. Ik had, terwijl ik onderweg was, in oostelijke richting nog een luchtgevecht waargenomen, dat eindigde in een brandgloed in N.O. richting; later hoorde ik dat ook daar een vliegtuig is neergekomen.
Om 6.30 werd ik door de Wehrmachtskommandantur Arnhem weer opgebeld over de juiste plaats van het ongeval; het was niet gemakkelijk om een totaal onbekende dat telefonisch in het Duits precies uit te leggen. Toch kwam vrij spoedig een Duitse wacht, die eerst de omgeving verkende.
In de loop van de morgen heb ik mij nogmaals ter plaatse begeven, na een telefonische oproep van de Duitse wachtcommandant. Deze wilde dat ik door mijn politie en 20 burgers de hele gemeente zou afzoeken, daar hij veronderstelde dat nog 2 of 3 andere piloten zouden zijn ontkomen. Ik wees er op, dat ik slechts twee man politie had, die bovendien de gehele nacht met dit geval in touw waren geweest, en noodgedwongen, om hun te ontlasten reeds een gemeentearbeider (tevens onbezoldigd gemeenteveldwachter) met de bewaking belast had, en tenslotte geen burgers kon belasten met een zuiver militaire taak. Hij voelde dat wel aan, naar ik meende, en toen tenslotte in de loop van de morgen door de soldaten nog een vijfde dode gevonden werd onder een afzonderlijk liggend fragment van het vliegtuig, en diverse personen, ooggetuigen van het verloop van de ramp, verklaarden dat het vliegtuig in de lucht is geëxplodeerd, en dit ook bevestigd werd door van de leden van de luchtwacht, die het in stukken brandend had zien neerkomen, werd door de wachtcommandant, nadat nog het omliggende haverland door de soldaten kris-kras was doorkruist om naar verdere personen te zoeken, doch tevergeefs, aangenomen, dat geen verdere personen in het toestel aanwezig waren. Nog steeds blijven de lijken liggen zoals ze neergekomen waren; twee waren op hun hoofd neergekomen en sterk verminkt; één, een groot persoon, had een donker uiterlijk (Mulat?).
Eerst om 15.30 nam de Duitse wacht de bewaking van mijn politie over. Diverse boerenwoningen in de omtrek, zowel bij ons als onder Zelhem, hadden door de ontploffing glas- en/of dakschade geleden, bv. Peters (Zelhem) 33 vensterruiten; H.G. Eggink (C17) 8 ruiten en een raamkozijn geheel ontzet, de lamp stukgevallen, en tal van dakpannen kapot.
’s Middags omstreeks 5 uur kwamen een luitenant en een onderofficier bij mij op het gemeentehuis; hij gaf mij instructies de lijken daar weg te halen, 5 lijkkisten te laten maken, en op elk met olieverf de gegevens te laten schilderen die hij mij zou verstrekken; dag en uur van de begrafenis zou mij nog nader bericht worden. Hij gaf mij tevens instructie dat er 5 afzonderlijke graven naast elkaar op de algemene begraafplaats moesten worden gegraven. Vervolgens ontving ik de bijzonderheden omtrent de slachtoffers; een had in het geheel niets bij zich.; op zijn kist moest worden vermeld: Nr. I: “Onbekende Engelse soldaat”.
Nr. II: N Z 39099 Airman S.B. Goord, Sgt RNZAF.
Nr. III: 402832 Sgt. Smith K.A., R.A.A.F. R.C.
Nr. IV: 403561 Off. Dan N., R.A.A.F. C.E.
Nr. V: Sgt. Ponton R.A. (deze persoon had slechts een kort diensttelegram op zak met deze naam; aangenomen werd dat de drager dus aldus heette).
Het was geen geringe taak om op zulk een korte termijn alles op tijd te krijgen. Wegens het heersend groot gebrek aan hout had ik aanvankelijk door 5 verschillende timmerlieden elk één kist willen laten maken; per slot bleek, dat de timmerman die dit jaar voor de gemeente werkt, nog voldoende voorraad had voor alle 5 kisten; ook de ………. Nog voorzien van het volgcijfer I, II, enz.
De kisten waren donkerbruin gebeitst. Pas ’s avonds (dinsdag de 11e) kreeg ik uit Arnhem telefonisch bericht, dat de begrafenis de volgende morgen om 9 uur zou plaats hebben, en ik moest zorgen dat dan alles klaar zou zijn voor de dienst, die door de militaire predikant aan de groeven zou worden gehouden. Bloemen mochten niet door de gemeente worden gegeven, daar zou door de Duitsers zelf voor worden gezorgd.
Ik had op het maandagvond ontvangen bevel de lijken weg te laten halen, een platte wagen met wat stro gehuurd, een paar lieden ter assistentie gevraagd, en de lijken voorzichtig afgedekt op tij (zij waren trouwens door de Duitsers met I, II, enz. gemerkt) laten opladen en naar het lijkenhuisje op het kerkhof laten overbrengen.
Intussen had ik order gegeven om op een daarvoor speciaal op het eerste klasse gedeelte van de Alg. Begraafplaats uitgekozen plek 5 graven naast elkaar te graven. ’s Middags had ik ook aldaar een grote begrafenis bij te wonen, van Baron Sixma van Heemstra; na afloop daarvan heb ik mij van de goede voortgang van het graven van de 5 groeven vergewist.
Op mijn last had ik de kisten (behalve één voor een klein persoon) 5 cm. groter dan de normale maat laten maken, en dus ook de groeven ruimer, daar al de slachtoffers met uniform en jas aan gekist moesten worden.
Dinsdagavond om 8 uur is dit geschied, waarbij wederom grote zorg werd gedragen dat geen verwisseling plaats zou hebben. Daar zowel die dag als de vorige dag een warme temperatuur heerste, was de atmosfeer in het lijkhuisje verre van aangenaam en werd door de helpers na afloop van hun werkzaamheden een ontsmettingsmiddel toegepast.
Ik verzuimde nog mee te delen op pag. II dat de luitenant, die mij de namen en verdere gegevens van de slachtoffers kwam brengen, op mijn vraag bevestigde, dat alle op de slachtoffers gevonden voorwerpen, door de Wehrmacht naar het Rode Kruis te Genève worden opgezonden, door welke bemiddeling ze verder aan de familie of nabestaanden worden gestuurd. Hij had dan ook de diverse grijsleren zakjes bij zich, gemerkt met de namen en herkenningsmerken, waarin zich de verschillende op ieder persoon gevonden voorwerpen bevonden (kapotte bril, portefeuille met bankbiljet, sigarettenkoker, horloge, etc.).
Woensdagmorgen 12 augustus om ruim half 9 begaf ik mij met ambtsketen en in het zwart gekleed weer naar het kerkhof. Op mijn verzoek was ook de gemeentesecretaris H.C. Arends aanwezig. Juist was de Duitse legerpredikant ook gearriveerd met een peloton soldaten (24) en commandant en adjudant. Eerstgenoemde en de commandant – een zeer klein persoon, onderofficier, ikzelf ben 1.95 m. – begroetten mij. Ik gaf enkele inlichtingen, beklaagde mij bij de legerpredikant, dat ik de vorige avond door een onderofficier was opgebeld (welk gesprek door de politie is opgenomen) met de order, dat het kisten van de lijken niet voor woensdagmorgen half 10, en in zijn tegenwoordigheid mocht geschieden. Dit was met het oog op het warme weer, de stanklucht en de uitdrukkelijke order uit Arnhem, dat aalles om 9 uur voor de begrafenis gereed moest zijn natuurlijk ondoenlijk, zodat ik de lijken toch de avond tevoren had laten kisten, waarop deze onderofficier zich telefonisch tegen mijn politie uitliet dat dit “Schweinerei van den Bürgemeister” was. Ik kon niet nalaten aan de legerpredikant te laten merken, dat ik hierover zeer ontstemd was, nu ik zelf met grote moeite in zeer korte tijd voor alles had moeten zorg dragen. Ik heb naderhand vernomen, dat die onderofficier, die ook nog de volgorde voor de geopende groeven had laten opstellen, terwijl het personeel, dat voor het laten zakken van de kisten behulpzaam zou zijn, terzijde was opgesteld.
Nadat ik mij overtuigd had, dat alles in orde was, marcheerde het peloton soldaten het middenpad van het kerkhof af, aan het einde waarvan zich de graven bevonden, terwijl wij, de legerpredikant (in uniform, met zilveren distinctief), de gemeentesecretaris en ik) daarachter volgden. Het peloton stelde zich terzijde, waarna de predikant in het Duits het woord nam, eerst de zegen uitsprak, daarna een korte liturgie las, en tenslotte een korte preek hield, een zeer ernstig en gevoelvol woord. Hij wees erop, dat de vijandschap ophoudt met de dood, en “Wir Deutschen” daarom hier aan dit vijftal “gevallen op het veld van eer”, hier deze begrafenis bereiden. Ook wees hij op een hoger leven in het hiernamaals, bad om Gods bijstand voor de nabestaanden, die van dit gebeuren nog onkundig waren. Hij bad vervolgens het ‘Onze Vader’, waarna de kisten, te beginnen met die van de onbekende soldaat nr. I, in volgorde werden neergelaten, onder het militair saluut van de legerpredikant en de pelotonscommandant, en het peloton in de houding stond.
Daarna werd een driemaal herhaald eresalvo van 24 schoten gelijktijdig afgevuurd over de nog geopende groeven. Vervolgens wenkte de predikant de adjudant die met een schop zand aantrad, waarop de predikant, weer in dezelfde volgorde, in elk graf driemaal een handvol zand op de kist uitwierp, en telkens een bijbeltekst of toepasselijk woord daarbij uitsprak. Toen de laatste kist was afgelaten, plaatste de predikant op het middelste een meegebrachte grafkrans, van twee nagemaakte palmtakken met witte bloemen.
Hiermee was de indrukwekkende plechtigheid ten einde. De weggesprongen koperen patroonhulzen werden verzameld en meegenomen, het peloton marcheerde af. De legerpredikant wendde zich nog tot mij en verklaarde dat alles in orde bevonden was en dankte mij voor de zorgen hieraan besteed. Hierna vertrok hij weer naar Arnhem. Hij had mij nog meegedeeld dat hij, voor hij hier kwam, reeds een dergelijke begrafenis in de vroege morgen had geleid van de bemanning van een andere Engelse bommenwerper, die in Epse (gem. Gorssel) was neergekomen.
Nadat hij vertrokken was heb ik de grote groep belangstellenden – het was juist de grootste paardenmarkt van het jaar en zeer veel volk was op de been – die op afstand stonden, naderbij gewenkt en toegesproken. Dit had ik van tevoren aan de predikant gevraagd had te mogen zeggen aan de graven en onmiddellijk daarna te vertalen in het Duits. Hij kon dit echter tot zijn spijt niet toestaan, daar in deze grafdienst verder niemand het woord voerde dan alleen de legerpredikant; maar, ook met het oog op mijn vraag over het eventueel bloemen strooien of dergelijke, zei hij: “Was Sie nachher machen, ist uns einerlei.”
Ik sprak tot de aanwezigen, na stilte verzocht te hebben: “Het is mij niet geoorloofd in het publiek te spreken, zonder dat die rede te voren door de autoriteiten is goedgekeurd. Ik volsta dus met de mededeling dat ik, als burgemeester van Hengelo Gelderland, op aanwijzing der Duitse Wehrmacht, namens de gemeente waar deze 5 Engelse piloten hun laatste reis voorgoed beëindigden, en hun leven lieten op het veld van eer, hun deze stille rustplaats voor den langen slaap des doods aanbied. Hun as ruste in Vrede.” Daarna keerde ik mij tot de graven, en zei in het Engels: “May Thy ashes rest in Peace.”
Hierop défileerden de vele belangstellenden langs de graven. Tot slot verzocht ik het publiek het kerkhof te verlaten, opdat de bestelde lieden gelegenheid zouden hebben (..) (..)officier een bouquet paarse bloemen neergelegd. In de namiddag en ’s avonds hebben, zoals te verwachten was, nog meerderen bloemen op de graven gelegd. Van politieke zijde (molenaar/marktmeester Toon Lebbink, N.S.B.-lid en S.D.-agent voor Hengelo) heeft men mij dit als ‘demonstratie’ verweten. Ik kon niet anders dan wijzen op wat bij dergelijke ongevallen, bv. te Doetinchem, Varsseveld en Vorden geschied is, waar de graven onder stapels bloemen bedolven werden, zonder dat er venijn uit gezogen werd. Ik zei hem te betreuren dat de persoon die zich hieraan ergerde, niet het treffende woord van de legerpredikant had aangehoord, nl. dat de vijandschap ophoudt met de dood.
Wij hebben voor mogelijke navraag later een foto gemaakt van de graven.
Het vliegtuig was, volgens zeggen van de luitenant, een tweemotorige Vickers-Wellington bommenwerper. Het had 3 mitrailleurs aan boord en behalve de beide ontplofte, nog verscheidene andere bommen. In de nabijheid van een boerderij is nog een grote bom van 500 kg gevonden. Als die daar ontploft was, zou in de verre omtrek heel wat vernield zijn.
De zoon van de koster houdt voorlopig de graven netjes.
Naschrift.
De bommenwerper was van het type Vickers-Wellington MK IV.
Serienummer Z 1463. Codenummer op de romp UV-L.
Het toestel behoorde tot het 460ste Squadron Van de Royal Australian Air Force.
Dit Squadron viel weer onder commando van het Bombercommand van de Royal Air Force.
De Wellington was die nacht opgestegen van de RAF vliegbasis Binbrook in Lincolnshire Engeland, voor de 24ste operationele vlucht.
Het aanvalsdoel voor die nacht was de Duitse stad Osnabruck.
Het zou hun laatste aanval worden want ongeveer boven Hengelo werd de Wellington aangevallen door een Duitse Nachtjager, met fatale afloop.
Om 0.3.10 uur stortte het toestel brandend neer langs de Remmelinkdijk.
De gehele bemanning van vijf vliegers kwam tijdens deze crash om het leven en werden op 12 Augustus 1942 op de begraafplaats te Hengelo begraven.
De bemanning bestond uit:
Piloot F/Sgt J.A.Finlay RAAF 29 Jaar.
Bommenrichter W/O N.Dan RAAF 23 Jaar.
Navigator Sgt R.A.Ponton RAAF 29 Jaar.
Marconist/Boordschutter F/Sgt S.B.Goord RNZAF 28 Jaar.
Boordschutter F/Sgt K.A.Smith RAAF 27 Jaar.
(Gedurende de oorlogsjaren werden door den Burgemeester dezer gemeente, den heer F. van Hoogstraten, ieder jaar op den 10en Augustus in de vroege morgenuren bloemen op hun graven gelegd).
Het 460ste Squadron Royal Australian Air Force had gedurende de Tweede Wereldoorlog 978 gesneuvelden te betreuren.
Bronnen:
Verdere verhalen over deze crash op www.oldhengel.nl
Zoeken onder Tweede Wereldoorlog, vervolgens
Neergestorte bommenwerper 1942, en
Burgemeester bezoekt familie 1960.