Herman Seesing in het verzet


Dit verhaal is reeds eerder verschenen op de website:www.oldhengel.nl
Door W.J.M. Hermans, 1999.

De familie Seesing
Vader Theo F. Seesing was kleermaker en vestigde zich in 1904 als kleermaker in Keijenborg. Hij betrok eerst een pand aan de Hengelosestraat (later bloemenmagazijn Waamelink). Zeven jaar later opende hij een confectiehandel annex kleermakerij aan de Kerkstraat, waarin ook een (hulp-) postkantoor erbij werd gedaan.
Theo was tot zijn 81-ste jaar lid van de gemeenteraad van Hengelo Gld, waarna hij in 1961 werd opgevolgd door zijn zoon Herman. Hij overleed in 1969, vlak na Herman.

Theo had 5 zonen: Herman (23-01-1906), Bernard (1908), Jan (1909), Theo (1911) en Harry (1913). Bernard en Jan richtten de fabriek Seezo op, waar ze overigens allemaal in zaten. Vooral Herman, Jan en Theo die coupeur was. De andere twee hadden buiten de Seezo ook ander werk. Vader vond dat de zonen eerst het vak moesten leren. Zo ging Theo naar Hannover voor zijn vakdiploma.

De oorlog
J.Th. Visser en Herman Seesing uit Keijenborg maakten deel uit van een verzetsgroep die in december 1940 werd opgericht. Dat gebeurde in het Volkspark in Enschede, waar onder het mom van een verjaardagspartijtje werd afgesproken dat een ieder afzonderlijk zoveel mogelijk verzets- en sabotagedaden zou verrichten tegen de Duitse bezetter. “Hij heeft vreselijk veel gedaan voor de ondergrondse,” aldus Visser, die in ’s-Heerenberg woont.
De groep is ontstaan uit de compagnie 2-III-11 R.I. (Regiment Infanterie), die bestond uit mensen die in 1939 in het kader van de mobilisatie werden opgeroepen. Herman's rang was "sergeant toegevoegd". Hij was gelegerd iets voorbij Rhenen. Daar raakte hij gewond toen een handgranaat werd gegooid. Een kameraad naast hem werd gedood, Herman kreeg een granaatscherf in zijn hoofd. Hij werd afgevoerd naar een ziekenhuis in Berlijn. Daar konden ze hem niet helpen. Na enkele maanden ging hij naar de Ursulakliniek in Wassenaar, maar ook daar konden ze hem niet opereren. Vermoedelijk is het ook de oorzaak van zijn latere hersenbloeding. Hij hield vaak last van hoofdpijn.
Luitenant Van der Boogerd kon de nederlaag niet verkroppen. “De oorlog is nog niet voorbij, jullie horen nog van mij,” zei hij tegen zijn manschappen.
Hij hield woord. De officieren en onderofficieren kregen van Anne Liemburg uit Enschede bericht om zijn verjaardag te komen vieren in een zaaltje van restaurant ’t Volkspark in Enschede. Daar werd afgesproken zoveel mogelijk de bezetters te saboteren en tegen te werken. Van de Boogerd werd de chef met de verzetsnaam Oom Gerrit.
In november wilde Van der Boogerd de groep nog eens bij elkaar hebben. Ditmaal werd de trouwerij van Herman en Riet als dekmantel gebruikt: het groepje zou dat feest nog eens dunnetjes over doen. Op 9 november 1941, enkele weken na het huwelijk, kwamen Oom Gerrit en tien onderofficieren van 2-III-11 R.I. bij elkaar in een klein lokaal van het kledingbedrijf van de gebroeders Seesing. Iedereen kreeg opdracht wapens te stelen uit Duitse munitiedepots.
“Ik weet daar niet zoveel van, want Herman sprak er nooit over,” zei zijn broer Jan Seesing. “Ik wist wel dat ze achter het kerkhof een gat hebben gegraven waar wapens in zijn verstopt.”
Waar de activiteiten van de verzetsgroep van Herman precies uit bestonden kon Jan niet vertellen. Herman weidde daar niet over uit, ook niet na de oorlog. Door verraad kwam al gauw de klad in de groep. In 1942 werd Herman opgepakt. Drie gewapende Duitsers kwamen hem ophalen, aldus Jan Seesing. "Ze kwamen eerst bij mijn moeder, een heel klein mensje. Vader praatte nooit met Duitsers en deed alsof hij niets verstond. "Wo ist Herman Seesing?" vroegen ze steeds. Toen bleek dat Herman er niet was, wilden ze mij meenemen. Ze lieten zich afbluffen en na lang onderhandelen gingen ze onverrichterzake weer weg.
Herman dook onder bij een oom in Drempt. Na een poosje ging hij weer huiswaarts. Dat bleek niet verstandig, want drie weken na de eerste arrestatiepoging kwamen de Duitsers terug, nu in het holst van de nacht. Herman werd weggevoerd en overgebracht naar een klooster in het Brabantse Haaren, vlak onder Vught. Dat was vlak voor de geboorte van zijn dochter Lidy."
Jan is één keer bij hem op bezoek geweest. Hij had daarvoor een Ausweiss nodig. Al voor de oorlog had hij een auto (welke) gekocht bij garagehouder Wolsink uit Doetinchem. Dat was een NSB'er, dus hij kon wel een Ausweiss regelen. Hij adviseerde Jan de wielen van de auto te halen en in de kelder te verstoppen. Dan konden ze de auto niet vorderen.
Met fiets, bus en trein lukte het Jan in Haaren te komen, waar hij dankzij de Ausweiss zijn broer mocht bezoeken. Bij thuiskomst bleek de garagehouder zijn auto weggehaald te hebben. Hij wist precies waar de wielen lagen.
Na een half jaar kwam Herman weer thuis, maar als een gebroken man. Hij had het slecht gehad in zijn gevangenis. Slecht eten, zwaar werk. Soms werden er een paar mannen uit een rij gepikt en onder het oog van alle gevangenen doodgeschoten. Omdat hij een 'tuchtige soldaat' was geweest, werd hij vrijgelaten. Dat gebeurde midden in de nacht. Familie van zijn vrouw uit Nijmegen haalde hem daar op.
Anderen van de groep brachten het er nog slechter af. Oom Gerrit dook onder in Beltrum, maar de groep werd opgerold door de beruchte verrader Willi Markus. Van der Boogerd werd op 25 juli 1944 gefusilleerd, samen met Slots en Lelivelt, die tot dezelfde compagnie behoorden. J. Visser overleefde de oorlog wel (en leefde april 1995 nog). Hij was commandant van de marechaussee.
Jan vertelde verder: "Brouwer, die op kantoor bij Seesing werkte, zat in het verzet. Hij kwam uit Brummen en trouwde later met een meisje van Gasseling van de HCI. Later ging hij vrijwillig naar Indië. Wij wisten er wel van en deden ook mee. Jongens van Goossens uit de Voort zaten ook in het verzet.
Bij ons was het vluchtelingenkantoor voor het Rode Kruis gevestigd. Ik deed de bevoorrading en de boekhouding. Verder hielpen mee mej. Gasseling, die dus later met Brouwer trouwde, kapelaan de Jager en juffrouw Dullaert. Zij was onderwijzeres en bij ons in kost.
Mej. Gasseling waarschuwde ons voor een bezoek van Duitsers. Toen ze kwamen wilden ze de boeken inzien en namen deze mee. Ze zouden 's middags terug komen. We waren bang dat ze huiszoeking zouden doen. We wisten dat juffr. Dullaert contacten had met het verzet. Ze was niet thuis, dus we besloten bij haar te zoeken. In kastjes vonden we talloze valse persoonsbewijzen, Ausweisse en bonnen. We hebben het snel verbrand en in de grond gegraven. Toen de Duitsers terug kwamen was alles weg. Als ze dit gevonden hadden, waren de gevolgen niet te overzien geweest. Dit gebeurde aan het eind van de oorlog. We vonden dat juffr. Dullaert weg moest, ze had onze levens in gevaar gebracht. Na veel jammeren en huilen, mocht ze blijven.
Van ons kantoortje werden vluchtelingen en onderduikers doorverwezen. De zieken gingen naar het noodziekenhuis op 't Kervel. Zo kwamen er eens drie uitgeputte, hongerige Rotterdammers. Ze kregen bij ons flink te eten. Dat hadden ze echter al heel lang niet meer gehad, zodat ze doodziek werden en ook naar 't Kervel gebracht werden. Een commissie ging daarover: Mijn broer Bernard en ik en kapelaan de Jager. Beemsterboer hielp ook. We hebben samen veel vluchtelingen ondergebracht. Veel evacués zaten in het Dorpshuis. Die zaten overal, ook bij vrijwel alle particulieren.
Beemsterboer was de enige politieagent in Keijenborg. Hij woonde tegenover Herman en de fabriek."
"In Keijenborg zaten ook Duitsers ingekwartierd. Zo ook bij ons vier officieren. Eens was mijn fiets gestolen door een Duit­ser. Als je hem langs ziet komen, roep je ons maar, zeiden de officieren. Toen ik hem echter zag en hen riep, deden ze niets. Ik ben er nog achteraan geweest. Het bleek dat die soldaat bij Varsseveld ingekwartierd was. Ik ben daar nog heen geweest, maar heb de fiets niet meer gekregen.
Na de oorlog zat ik bij de Stichting '40-'45, samen met Gert en Berend Harmsen. Met dodenherdenking kwamen de oud-strijders bij elkaar.
Bij ons kwam Philip Philips, bijgenaamd Fiepke. Onze magazijn­meester Toon Peters kende hem zodoende goed. In tijden van kabelwacht (oktober 1941) kwam Toon eens lijkbleek terug. Stotterend deed hij zijn verhaal. Hij had vanaf de Varsselse molen, waar ze samen kabelwacht hadden gelopen, teruggefietst met Fiepke. Toen deze thuis kwam was hij door Duitsers van de fiets getrokken en in de vrachtwagen gesleurd, zonder wat mee te mogen nemen. Zijn moeder zeeg ter plekke neer in elkaar. Toon was helemaal van de kaart.
Marie Booltink hoorde dit verhaal en zei: "Ach Toon, 't Is toch maor 'n Jödde."
Voor de oorlog was Winkelman het vrachtstation voor de GTW. Omdat de Booltinks NSB'ers waren, kregen zij dat tijdens de bezetting. Marie, Jan, Karel en Theodoor waren fanatieke NSB'ers. De Duitsers kwamen daar uiteraard dan ook veel hun café bezoeken om zich vol te gieten.
Andere NSB'ers waren er in Keijenborg niet, alleen Berend Blom in de Voort.
Jan was zelf niet in dienst geweest. Hij was getrouwd met Hendje Offenberg, enkele jaren geleden overleden.
Herman was getrouwd met Riet Salemink. Vlak voor de bevrijding was haar jongste broer Leo op bezoek. Ze zeiden nog, laten we de Engelse boeken maar voor de dag halen, de Tommies komen er zo aan.
Op de dag van de bevrijding 1 april hoorden we een enorme knal, alles werd ineens duister. Herman was bij ons. We dachten direct dat er iets bij de bond gebeurd moest zijn.
Herman woonde daar tegenover. Leo Salemink lag in de gang, Herman's vrouw helemaal onder de balken. Het bloed tegen de muur, je kon precies zien hoe ze met haar handen naar beneden was gezakt. Schoonvader en -moeder, ook op bezoek, zaten met Lidy (Herman's dochter) in de kelder. Riet en Leo waren even boven gaan kijken wat er gebeurde, toen net de bond de lucht in vloog. Herman, die weer een klap kreeg, is later opnieuw getrouwd. Hij praatte niet veel over deze gebeurtenissen."
Jan Seesing is inmiddels overleden (ca. 1998-99).

Personalia Herman Seesing
Herman Seesing werd geboren 23 januari 1906 te Keijenborg. Hij volgde de HBS-opleiding aan het St. Louispensionaat te Oudenbosch. Hij oefende zich praktisch in het kleermakersvak en voerde later samen met zijn vader de directie van de kledingindustrie Seesing. Hij behaalde door zelfstudie de akte M.O. Handelswetenschappen.
Hij ontving het Oorlogsherinneringskruis met gesp vanwege zijn deelname op de Grebbeberg in meidagen van 1940. Was enige tijd als krijgsgevangene geïnterneerd te Neu-Brandenburg.
Nam na terugkomst uit Duitsland aktief deel aan het verzet en ontving hiervoor een medaille van de Bond van Nederlandse Oorlogsslachtoffers.
Werd door de Duitsers enige tijd als gijzelaar vastgehouden te Haren.
Ontving vanwege zijn vele verdiensten voor het NKS de Pauselijke onderscheiding "Pro Ecclesia et Pontifici".
Had zitting in tal van sport-organisaties, zoals:
- penningmeester van de afd. Gelderland van de KNVB
- lid van de Bondsraad van de KNVB
- consul van de Keyenburgse Boys
- Provinciale sport- en jeugdraad voor Gelderland
- Ned. Sportfederatie
Had verder zitting in de adviescommissie van St. Jan en in de Parochieraad van Keijenborg.
Hij was voorzitter van de Stichting Maatschappelijk werk De Graafschap, was sinds 1961 lid van de gemeenteraad, als opvolger van zijn vader.
Herman overleed in de nacht van 20 op 21 september 1969 in het St. Jozefziekenhuis te Doetinchem aan de gevolgen van een hersenbloeding. Hij was reeds op 2 september naar het ziekenhuis vervoerd toen hij tijdens de raadsvergadering onwel was geworden.
Hij werd op donderdagmorgen 25 september 1969 begraven.

 

Artikel geplaatst op 3 november 2018 door: H.M. Somsen