De marke van Hengelo

Door Eddy Geurtsen


1612 1690 Markeboek van de Marke van Hengelo
Markeboek transcriptie 1612-1690
Uitgave: Oostgelderse Stichting voor Genealogie en Boerderijonderzoek.

In 1612 telde de marke van Hengelo 59 gewaarde erven, boerenplaatsen die stemrecht hebben in de jaarlijkse markevergadering, de zogenaamde “Holting”.
De marken bestaan al in de achtste eeuw. De naam komt van merk, merkteken, merkpaal, grens. Het gebied van de marke wordt door middel van markepalen afgepaald en krijgt uiteindelijk de naam “marke” zelf te dragen.
Onder de marke van Hengelo vallen het dorp Hengelo met de buurtschappen Bekveld, Noordink en Varssel.
De marke grenst aan die van Wichmond, Vorden en Ruurlo en natuurlijk aan de Dunsborger of Hattemer Marke, de “andere” Hengelose marke.
Als we de lijst van gewaarde erven uit 1782 bekijken dan blijkt dat veel eigenaren elders woonachtig zijn en/of meerdere erven bezitten.
Erve Leemkuyl en Lenselink zijn van de Vrouwe van Verwoolde, Baron van Deutichem is eigenaar van de erven Elderink, Olthof en Memelink terwijl Drost van Essen de erven Averenck, Tackenkamp, Klein Mentink, Bruijnderink en Duijkelborg in bezit heeft.

SCHAAPSDRIFTEN
Van de 59 erven bezitten bijna de helft het recht van schaapsdrift en het zijn deze schaapsdriften die regelmatig voor moeilijkheden zorgen.
In 1618 klagen naburige erven dat er op het Waerle “een ongewoonlicke schaepdrift” wordt gehouden. De eigenaresse van het Waerle verklaart desgevraagd dat ze van haar man zaliger heeft begrepen dat ze over het recht van schaapsdrift beschikt. De erfgenamen (de eigenaren van de gewaarde erven) geven haar te verstaan dat ze dan maar met bewijzen op de proppen moet komen.
In 1630 is er sprake van een ongeoorloofde schaapsdrift op het erve Regelinck en zo is er geregeld wat aan de hand. In de vergadering van 1633 wordt melding gemaakt van klagende boeren in de Noordink. De schapen komen hun te na, de “vrogten” (omheiningen) worden vernield en de boeren willen hiervan graag verlost worden. Er wordt beslist dat de schapen in het veld gedreven moeten worden en dat ze niet tussen de kampen mogen komen (de kampen zijn particuliere ontginningen, dikwijls omgeven door een omheining van levend hout).
Als het toch weer misgaat dan moet de schater (oppasser, aangesteld door de marke) de schapen schutten (schutten = in beslag nemen).
De resolutie (beslissing) van 1633 wordt in 1639 nog een keer aangehaald met de opmerking erbij dat degene die de overtreding begaat aan de erfgenamen een vat bier schuldig is.
In 1644 heeft een zekere Jan Mes op het Stapelbroek een schaapskudde aangeschaft waarvan hem het recht wordt betwist. Hij moet betere bewijzen van zijn rechten overleggen of de kudde binnen een half jaar weer afschaffen.
Het zullen deze schaapskuddes zijn die, in combinatie met een ander fenomeen, uiteindelijk zullen leiden tot de opheffing van de Hengelose Marke.

AANGRAVEN
Een groot probleem in de marke is het “aangraven” van de gemeenschappelijke grond. Door dit “aangraven” wordt een stuk markegrond toegevoegd aan het particuliere grondbezit, tegenwoordig zouden we spreken van “landjepik”.
Op 3 september 1726 wordt er gesproken over aangegraven grond langs de Waarler Camp. De Heren Markenrigters en de Gecommiteerden zullen het in ogenschouw nemen en als het inderdaad nieuw aangegraven land is het “alsdan datelijk in te smijten” (ongedaan maken). Het aangraven is moeilijk tegen te gaan hoewel de schaters extra instructies krijgen om hier alert op te zijn. Op de vergadering van 5 september 1741 wordt een buitengewone vergadering aangekondigd om te bespreken hoe er omgegaan moet worden met ingesmeten percelen die opnieuw zijn aangegraven. Ook wil men nader overleggen om te kijken hoe het fenomeen van aangraven kan worden beheerst.
Voorafgaand aan die buitengewone vergadering is er een grote inspectieronde gehouden door de marke. Naar aanleiding van deze inspectie wordt op de vergadering van 26 september een lijst gepresenteerd van 19 gevallen waarvan we er enkele zullen uitlichten:
1. De Diaconije aen den Guijlekers Hof den ouden graven nedergelijkt
en een nieuwen graven opgegraven.
7. Reijnt Hoegen het ingesmeten nevens Bluemink Camp weder opgegraven.
12. De Hr. Rentmr. Van Dillen het ingesmeten Ackermaels bosjen weder opgegraven.

De voorgaande resoluties waarin het aangraven wordt behandeld worden “geinhareert” (blijven van kracht), maar uiteindelijk is het niet meer mogelijk om alle aangravingen in te smijten. Jan en alleman houden zich inmiddels met deze praktijken bezig. Niet alleen de gewaarde erven graven aan de gemeenschappelijke gronden, ook allerlei ander volk plaatst hutten op markegrond en eigent zich zo een stukje grond toe. In de loop van de jaren verandert dan ook geleidelijk de aanpak. Er wordt niet langer voor radicale oplossingen gekozen maar er wordt gezocht naar regulering van de nieuwe trends die blijkbaar niet tegen zijn te houden.
In 1812 wordt een verzoek van een zekere Jan Massink of Wassink om een stukje in het veld af te graven afgewezen, men wil geen hutten toestaan. Maar een paar jaar later blijken er een aantal hutten in de heide te staan die niet meer zo gemakkelijk af te breken zijn. Er wordt eerst nog wel gesproken over de verplichting om de hutten af te breken maar dat gebeurt dus niet.
Een voorstel om de grond te verpachten wordt ook in eerste instantie afgewezen. De hutten moeten toch verdwijnen, zo is men van mening. Er wordt verzuimd om duidelijk aan te geven hoe de hutten moeten worden verwijderd en door wie en daardoor sleept de kwestie zich voort.
In 1815 lezen we dan het volgende: “Omtrent de hutten en wel bepaaldelijk die van Berent Pieper, Jan Massink, A.Wissels, Klaas van Leijden is, nadat hetzelve nader in overweging genomen is, geresolveerd, diezelven aan de bewoners op recognitie uit te geven”.
Twee jaar later is de grond opgemeten en aan “het Huttenvolk” voorgesteld om de grond te pachten voor de duur van zes jaren. Bij weigering zal de grond openbaar worden verkocht. Alle vier “de Huttenkaels” weigeren omdat ze de grond t.z.t.willen kopen als ze over het benodigde geld beschikken.
Nog datzelfde jaar, in november, wordt de huttengrond openbaar verkocht. Klaas van Leijden is de enige van “de Huttenkaels” die de grond koopt, hoe het met de overigen is afgelopen meldt het verhaal niet.
Inmiddels wordt er nauwelijks meer opgetreden tegen het “aangraven”. Alle aangegraven grond wordt opgemeten en verkocht aan de aangravers. In snel tempo verdwijnt nu de gemeenschappelijke markegrond door het grootscheepse aangraven.
De schaapsdriften komen, bij gebrek aan woeste grond, in de knel. Daarom wordt in de vergadering van 7 september 1819 door C.C. Holl, eigenaar van het Waarle, de volgende vraag gesteld: als men in dit tempo doorgaat met het afgraven van de woeste gronden, waar moeten degenen die het recht van schaapsdrift hebben, hun schapen binnenkort weiden?
Dhr. Holl wil graag een stuk woeste grond van ongeveer 15 Rijnlandse morgens toegewezen zien aan alle gerechtigden van een schaapsdrift. Hem wordt echter te verstaan gegeven dat dit niet mogelijk is omdat de marke waarschijnlijk te klein is voor zo’n toewijzing.
Hierop vraagt Holl om hem dan maar zijn aandeel in de marke toe te kennen. Hij wil dus niet langer in de gemeenschap blijven en vraagt om over te gaan tot verdeling van de markegrond.

VERDELING
Na het verzoek om tot verdeling van de gemeenschappelijke gronden over te gaan wordt er een commissie benoemd om de mogelijkheid hiervan te bekijken. In mei 1820 zal deze commissie verslag uitbrengen. De commissie laat er geen gras over groeien want op 2 mei 1820 komt deze al met een rapport. Maar het lijkt erop dat er bij de leden sprake is geweest van enige vooringenomenheid omtrent hun opdracht want kort samengevat komt de commissie tot de volgende conclusie:
Verdeling is bijna onuitvoerbaar, er zijn 27 erven met het recht van schaapsdrift die schadeloos gesteld moeten worden. Ook zijn er veel erven die weliswaar geen stem in de marke hebben maar wel sinds mensenheugenis beschikken over het genot van “heiden en weiden” in de marke. Hoe moeten al deze belanghebbenden worden tegemoetgekomen?
Om deze en meerdere redenen ziet de commissie geen mogelijkheden om met een behoorlijk plan van verdeling te komen.
Het rapport wordt besproken maar na het tellen van de stemmen blijkt dat een meerderheid van de geërfden toch voorstander is van een onderlinge verdeling van de markegrond.
Predikant Snethlage stelt nu voor om opnieuw een commissie te benoemen die er voor gaat zorgen dat de markegrond in kaart gebracht wordt en dat de wegen en waterlopen worden afgebakend en gereguleerd. In de eerstvolgende vergadering moet er dan verslag worden uitgebracht en een conceptplan worden aangeleverd.
De geërfden stemmen in met dit voorstel en er wordt een commissie gevormd door de heer Gallee uit Vorden die 3 stemmen in de marke heeft, Dhr. Holl met 1 stem, Predikant Snethlage met 2 stemmen en Mr. A.Steenlack met 4 stemmen.
Op 5 september 1820 tijdens de gewone markevergadering brengt de commissie rapport uit. Mr. Steenlack is wegens ziekte afwezig. Hier volgt een korte samenvatting van de bevindingen van de commissie:
De gemeenschappelijke gronden zijn inmiddels door landmeter Mellink uit Vorden opgemeten en in kaart gebracht. Er blijkt nog 936 morgen aan ongecultiveerde grond in de Hengelose marke aanwezig te zijn (een Rijnlandse morgen is 8516 m2) en dat is omgerekend gelijk aan ongeveer 800 hectares.
Door de langdurige ziekte van een van de leden is de commissie nog niet in staat geweest om een plan te maken voor de regulering en aanleg van wegen en waterlopen.
Maar de commissie is wel heel stellig van mening dat een verdeling niet alleen mogelijk is, maar ook heel erg wenselijk. Ze verwijst ook nog naar een recente uitspraak van de Zutphense rechtbank waarin is beslist dat iedere geërfde het recht heeft om de opheffing van de gemeenschap te eisen.
De commissie wordt bedankt voor het werk dat in zo korte tijd is gedaan en krijgt tevens de opdracht om hiermee verder te gaan.

Als we een jaar verder zijn, op 4 september 1821, brengt de commissie opnieuw verslag uit van haar vorderingen om tot verdeling van de markegronden te komen. Een totale verdeling van de gemeenschappelijke gronden in een keer blijkt veel moeilijkheden op te leveren en daarom stelt de commissie voor om eerst een voorlopige en gedeeltelijke verdeling te bewerkstelligen. Ieder gewaard erve krijgt daarbij een nader te bepalen aantal morgens in bezit. Voor deze methode worden de volgende argumenten aangevoerd: degenen die snel aan het ontginnen willen kunnen meteen aan de slag, wie nog geen haast heeft kan eerst nog op de oude voet doorgaan. Boeren die nog niet zijn overtuigd van de noodzaak tot verdeling kunnen eerst nog de kat uit de boom kijken en zullen wellicht worden overtuigd door de ervaringen van anderen.
De boeren kunnen door de geleidelijke overschakeling ook geleidelijk aan wennen aan een andere manier van bemesting.
Dan volgt er een lijst van tien stukken markegrond met daarachter de grootte:
1. De Gotinkheide in Varssel 114 morgen
2. De Vaalverinkheide 603 morgen
3. Achter Klein Tjooitink 13 morgen
4. Tussen Klooster, Mettemaat en Waarlerdijk 28 morgen
5. Regelinkheide 54 morgen
6. Helderveld 3 morgen
7. Bij de Halfweg 76 morgen
8. Wijnstroet 23 morgen
9. Grijzen Zegge 9 morgen
10. Sieblek 9 morgen

De commissie vindt dat de toedeling gelijkelijk aan ieder stemhebbend erve moet plaatsvinden maar wil rekening houden met een eeuwenoude gebruikte classificatiemethode van de grond, namelijk groengrond, gemengde grond en heidegrond. Een morgen groengrond heeft net zoveel waarde als twee morgen heidegrond of anderhalve morgen gemengde grond.
Als deze methode wordt toegepast kan aan ieder gewaard erve 6 morgen heidegrond of 4 ½ morgen gemengde grond of 3 morgen groenland worden toegekend.

Maar voordat er tot verdeling overgegaan kan worden moeten eerst de wegen en waterlopen worden geregeld. Er volgt een lijst waarop een aantal prioriteiten staan genoemd. Zo is er sprake van een weg die begint bij het Lushof, door de Zellerdijk, langs de Hazenhutte, door Klein Bleumink en de Kleine Steege, langs Lomans kamp van Klaas van Leijden tot aan de grensafscheiding van Ruurlo. Globaal gezien betreft het hier waarschijnlijk de tegenwoordige Heideweversweg, Handwijzersdijk, Hazenhutweg en dan vanaf Varssel naar de Veldhoek.
Door eerst de wegen te reguleren wordt voorkomen dat er doodlopende wegen ontstaan en/of percelen onbereikbaar worden.
De commissie houdt zich niet alleen met de wegen bezig, ook de waterhuishouding moet worden geregeld voordat de grond kan worden verdeeld en uitgedeeld. In feite heeft het werk grote parallellen met de ruilverkavelingen die 150 jaar later uitgevoerd zullen gaan worden.
Vanuit het Stengoor, het laagliggende gebied tussen de tegenwoordige Ruurloseweg, Het Klooster en de Aaltenseweg, ontspringt de Weppelbeek. Anno 2010 draagt een klein bosje bij de Ruurloseweg nog de naam Stengoor/Steingoor. De commissie stelt voor om een nieuwe waterloop te graven vanuit Stengoor achter om de kamp langs de Heurne en de Knipscheer. Hierdoor zal het dorp, waardoor het water vanuit het Stengoor momenteel afloopt, aanmerkelijk ontlast worden. Het Stengoor zelf kan op deze manier ook beter ontwaterd worden omdat het water dan de kortste weg kan nemen.

De commissie heeft bij haar laatste inspectie ook weer veel “eigendunkelijke opgravingen” geconstateerd waarvan er enkele met name worden genoemd. Ze ziet daarin een reden te meer om vaart te zetten achter de verdeling van de gronden.
Het verslag van de commissie wordt door de geërfden besproken waarna wordt besloten om over te gaan tot de voorlopige toedeling van 6 morgen heidegrond of 4 ½ of 3 morgen naar gelang de classificatie. Voor iedere roede die wordt aanbedeeld (600 roeden = 1 morgen) moet 1 cent worden betaald als het heide betreft, 1 ½ cent voor gemengde grond en 2 cent als het om groengrond gaat.
Het Sieblek wordt buiten de verdeling gehouden en zal in het openbaar worden verkocht.

Op 3 september 1822, we zijn al weer een jaar verder, is er markevergadering in het lokaal van herbergier Garrit Langeler. De commissie, bij monde van Steenlack en Gallee, brengt verslag uit van de vorderingen. 

De meeste erven hebben al een hoeveelheid grond gekregen, veelal bepaald door de natuurlijke ligging bij de betreffende erven. Er zijn ook al een aantal wegen aanbesteed voor een bedrag van f 203,10 en die zullen aan het eind van de maand worden opgeleverd. De commissie wordt bedankt en gevraagd om voort te gaan met haar werk.

Het vierde rapport van de commissie wordt op 2 september 1823 uitgebracht tijdens de jaarlijkse markevergadering. Commissielid predikant Snethlage is overleden en vooral zijn plaatselijke kennis wordt node gemist.
Een ander lid, dhr. Holl van het Waarle, is blijkbaar met de noorderzon vertrokken en daardoor heeft de commissie met personele problemen te maken gekregen.
Ondanks dat is er het afgelopen jaar flink wat werk verzet. De tweede serie wegen is aanbesteed en er is een grote waterloop in de buurt van de Vordenseweg aangelegd waarmee veel overtollig oppervlaktewater wordt afgevoerd. De wegen die nog volgens de planning moeten worden uitgevoerd zijn al door middel van kielspit uitgezet. De commissie heeft verder nog heel wat drijfwegen laten uitsteken met instemming van de aangrenzende eigenaren waardoor de gronden beter bereikbaar zullen zijn.
We moeten het werk van de commissie niet onderschatten want de beide overgebleven commissieleden hebben zich ontpopt als projectontwikkelaars pur sang. Als we bedenken dat Ambrosius Steenlack officier aan de arrondissementsrechtbank te Zutphen is en Johan Hendrik Gallee burgemeester te Vorden dan kunnen we ons afvragen of ze hun roeping niet zijn misgelopen.
De eerste toedeling is praktisch afgerond, de classificatie is verricht door twee onpartijdige taxateurs en heeft blijkbaar weinig moeilijkheden opgeleverd. Zo hier en daar is er meer grond per erf uitgegeven als de bedoeling was maar dat heeft te maken met de situatie ter plaatse en de plaatselijke gesteldheid. Het ligt in de bedoeling om dit met de definitieve toedeling alsnog te verrekenen.
De commissie wordt aangevuld met wederom een lid van de familie Snethlage, ditmaal Samuel Johan Snethlage. Samen met de heer Lambert Arnold Willinck, richter, telt de commissie weer een krachtdadig bestuur.

Op 14 september 1824 is er weer een markevergadering. Er zijn nu 5 jaren verstreken sinds er voor het eerst werd gevraagd om verdeling van de markegrond en wat is er inmiddels een boel veranderd. Alle gewaarde erven hebben inmiddels zes morgen grond naar de vastgestelde classificatie in bezit gekregen. De markgenoten hebben welwillend en inschikkelijk meegewerkt. Omdat er in Varssel een nieuwe school gebouwd gaat worden staat de marke een hoek grond van drie morgen af aan de gemeente Hengelo om aan de onderwijzer in gebruik te geven.
Ook het afgelopen jaar zijn er weer een aantal wegen aanbesteed, maar die zijn nog niet allemaal opgeleverd. In Varssel moeten nog snel enkele wegen worden aangelegd waaronder een weg door de Gotinkheide tot de Kamerhut.

Nu de voorlopige verdeling tot een goed einde is gebracht moet het moeilijkste werk nog gebeuren, namelijk de definitieve toedeling.
Niet alleen in Nederland, ook in Hannover en Pruisen, is het algemeen erkend dat de markegronden een uitsluitend eigendom zijn van de gewaarde erfgenamen. De ongewaarden hebben dus in principe geen enkel recht op welke grond dan ook. Toch wordt begrepen en is men er altijd vanuit gegaan dat bij een gehele verdeling van de heidegronden ongeveer 100 tot 120 morgen onder de ongewaarden zal moeten worden verdeeld.
Er zijn twee mogelijkheden om deze grond aan de ongewaarden over te dragen, namelijk massaal of stuksgewijs. De commissie kiest voor stuksgewijze uitgifte omdat ze wil voorkomen dat er een gemeenschap van ongewaarden wordt geboren uit de vernietiging van een gemeenschap van gewaarden.
Om tot een eerlijke verdeling, ook onder de ongewaarden, te komen legt de commissie een aantal uitgangspunten voor aan de markevergadering. Het restant aan onverdeelde markegrond wordt onder de gewaarde erven op dezelfde manier verdeeld als bij de voorlopige verdeling heeft plaatsgevonden. Daarnaast zal dus een deel onder de ongewaarden worden verdeeld. Onder de ongewaarden in de mark worden verstaan de eigenaren van een huis met land die altijd de heidevelden hebben gebruikt voor hun mest en huisbrand. Iedere eigenaar met 1 morgen bouw- of weiland krijgt een halve morgen heidegrond, een eigenaar met 1 tot 3 morgen bouw- of weiland krijgt ¾ morgen heidegrond. Eigenaren met 3 tot 10 morgen bouw- of weiland krijgen 1 morgen heide en boven 10 morgen bouw- of weiland levert 1 ½ morgen heidegrond op.
Zoveel als mogelijk is zal de toe te bedelen grond zo dicht mogelijk bij het land van de toebedeelden liggen.
Wat is er nog te verdelen?
Voor de gewaarden blijkt er nog zo’n 300 morgen te verdelen naast de 400 morgen grond die ze al hebben ontvangen. Voor de ongewaarden is er dan 120 morgen en voor de wegen en sloten wordt 116 morgen gerekend, waarmee het totaal weer op 936 morgen komt.

De commissie wordt weer dank gezegd en vervolgens verzocht om voort te gaan met het werk teneinde te komen tot een algehele verdeling van de gronden.

De 13e september 1825 is er weer een markevergadering bij Langeler en de commissie brengt verslag uit van haar vorderingen. Allereerst zullen alle kleine hoekjes grond die nog zijn blijven liggen worden opgemeten door landmeter Mellink. Ze zullen zoveel mogelijk worden verkocht aan de eigenaren van de belendende percelen.
De laatste belangrijke wegen die nog aangelegd moesten worden aangelegd zijn aanbesteed. Ook een zestal duikers zijn voor fl. 167,-- aanbesteed.
Verder is de commissie bezig geweest met de openbare veiling van het Sieblek. Notaris Ghijm heeft de grond in vier percelen in veiling gebracht maar de vooraf vastgestelde minimumprijs van fl. 1.000,-- is niet gehaald. Het scheelde maar fl. 24,-- maar toch.
De commissie krijgt toestemming om met de potentiele kopers te onderhandelen om alsnog de beoogde fl. 1.000,-- binnen te halen.

Het blijkt dat sommigen nog moeten wennen aan het verdwijnen van de gemene gronden. Erve Groot Roessink maakt bezwaar over het drijven van vee door Lammert Walgemoed die onder het Stapelbroek woont.
Walgemoed wil van de oude drijfweg gebruik blijven maken, maar die is nu in het bezit gekomen van Groot Roessink. Lammert moet nu “uitwegen” over grond van het Stapelbroek, die weg is ook nog ¾ korter dan de oude drijfweg.
De eigenaar van Stapelbroek zegt toe dat hij Lammert zal uitleggen hoe hij in de toekomst heeft te handelen.
In de volgende vergadering van 1826 zal er nog een keer over gepraat worden en wordt nogmaals uitgelegd dat de oude rechten na de privatisering zijn vervallen.

September 1826, Lambert Willinck is overleden maar de commissie is met onverminderde energie verder gegaan met de grondverdeling. Aan de hand van de “kohieren” van de grondbelasting zijn lijsten samengesteld van de ongewaarden, er zijn vier duikers gelegd en het Sieblek is voor exact fl. 1.000,-- verkocht.

De daarop volgende jaren loopt alles rustig door. Nu er al flink wat grond is toegedeeld hoeft er ook niet met zoveel snelheid als in het begin te worden gewerkt.
In 1828 zijn er 157 percelen opgemeten en gekielspit, in totaal ruim 88 hectare (de Rijnlandse morgen heeft inmiddels plaats gemaakt voor de “bunder”).
Voor een aantal ongewaarden in Varssel, Bekveld en op het Kieftendorp moet dit nog gebeuren, daarna kan het restant onder de gewaarden eerlijk worden verdeeld.
De 157 percelen zijn genummerd en die worden nu aan de ongewaarden in volgorde van huisnummer toegewezen. Zo krijgt Jan Teunissen, smid in Hengelo, als bewoner van huisnummer 30 een stukje grond van 0,64 hectare aan de weg van de Zelledijk langs de Hazenhut (tegenwoordig afslag Ruurloseweg – Handwijzersdijk richting camping, direct aan de linkerkant).

Ambrosius Steenlack is op 21 juli 1829 overleden in de leeftijd van 51 jaar. Deze geboortige Rotterdammer heeft veel werk verzet voor de marke. De afgelopen jaren vervulde hij ook de functie van markenrigter. Als zijn opvolgers worden benoemd Samuel Johan Snethlage en Hendrik Voortman.
Ambrosius beheerde ook de kas van het markenfonds en dat werk wordt nu overgenomen door zijn schoonzoon Mr. Pieter Glaudius Hubrecht.
Tot lid van de grondverdelingscommissie worden nog gekozen Lucas Binkhorst en Casper Derk Willinck, zodat met de zittende leden Gallee en Snethlage deze weer op volle sterkte is.
Willinck zal echter al snel komen te overlijden, evenals S.J. Snethlage, waardoor er veel bestuurs- en functiewisselingen plaatsvinden.
In 1829 is de verdeling al zo goed als volbracht en wordt het niet meer nodig gevonden om de commissie nog weer met nieuwe leden aan te vullen.
In de kerken van Hengelo en op de Keijenborg wordt op twee achtereenvolgende zondagen afgekondigd dat iedereen die nog bezwaren heeft met betrekking tot de verdeling van de markegronden en de wegen en waterlopen deze voor 1 november 1829 schriftelijk moet inleveren bij landmeter Mellink te Vorden.
Mellink is niet alleen landmeter maar ook nog molenaar. In latere jaren zal hij nog raadslid en wethouder in de gemeente Vorden worden en trouwen met een dochter van Jan Hendrik Gallee, de burgemeester van Vorden.
Naar aanleiding hiervan komen er enkele bezwaren en verzoeken binnen die met weinig moeite kunnen worden afgehandeld.

Op 18 december 1829 worden dan nog 11 duikers aanbesteed voor fl.189,--. Ze zijn door Mellink begroot op fl. 200,-- dus er is sprake van een meevallertje.
Geleidelijk aan begint men uit te kijken naar de opheffingsvergadering van de Hengelose marke. Het zijn nog maar puntjes die op de i gezet moeten worden, toch zal het allemaal nog heel wat langer duren dan gedacht.
Op 7 oktober 1830 spreekt men af dat in de volgende vergadering door landmeter Mellink het definitieve verdelingsplan ter goedkeuring wordt ingeleverd. Ook moeten nog de nodige overgeschoten hoekjes onverdeelde grond worden toegedeeld. Een zo’n hoek ligt bij de Bleek maar door het hoge water is dat toedelen steeds maar weer uitgesteld.
Als de hoekjes niet meer nodig zijn om als compensatie bij eventuele klachten te gebruiken dan kunnen ze worden verkocht.
Dan worden er vier jaar lang geen notulen meer bijgehouden. Op 16 oktober 1834 blijkt dat landmeter Mellink betrokken is geweest bij de vijandelijkheden tegen Belgie (Tiendaagse Veldtocht). De tijdsomstandigheden hebben de, toch al praktisch voltooide, verdeling naar de tweede plaats verwezen.
Nu wordt alsnog getracht om tot een afhandeling van zaken te komen. De overhoekjes moeten nog geregeld worden en dan zijn er nog 23 duikers en bruggen die men aan de gemeente Hengelo wil overdragen in eigendom en onderhoud.
De commissie heeft hierover contact gehad met de gemeente maar ze zijn niet tot overeenstemming gekomen. De marke wil een bedrag betalen aan de gemeente als tegemoetkoming in de kosten van het toekomstige onderhoud maar de gemeente vind het geboden bedrag te laag.
De marke heeft een nieuw bod gedaan van fl. 800,-- maar er is geen reactie meer van de gemeente ontvangen.
De beheerder van de penningen, Mr. P.G. Hubrecht uit Leiden (de schoonzoon van wijlen Ambrosius Steenlack) heeft een brief gestuurd waarin hij vraagt om van zijn functie te worden ontheven. De marke vraagt nu aan de zwager van Hubrecht, Johan Leonard Steenlack uit Zutphen, om het beheer van de kas over te nemen.

DEFINITIEVE OPHEFFING HENGELOSE MARKE
Of er na 1834 nog markevergaderingen zijn geweest valt te betwijfelen. De meeste gemeenschappelijke grond is verdeeld en de poging om de eigendom van de duikers en bruggen over te dragen aan de gemeente is mislukt want op het laatste bod van de marke is door de gemeente niet meer gereageerd.
En zo raakt de marke van Hengelo in een sluimertoestand die bijna 40 jaar zal duren.
Maar de gemeente Hengelo krijgt steeds meer last van de slechte staat van de duikers en bruggen, hoewel geen eigendom wordt er toch zo hier en daar gerepareerd waar het het meeste nodig is. Uiteindelijk neemt de gemeente dan ook het initiatief om de zaken definitief te regelen.
Daartoe worden op zaterdag 15 november 1873 de vertegenwoordigers van de gewaarde erven van de marke door de gemeente uitgenodigd in het lokaal van herbergier C.Langeler. Het doel van de vergadering is om een wettig markebestuur te benoemen waarmee de gemeente in overleg kan treden over het onderhoud van de duikers en bruggen.
Er zijn 41 stemgerechtigde erven aanwezig, 6 erven zijn afwezig en van 10 erven kan worden aangenomen dat ze niet meer bestaan. Dhr. De Veije, eigenaar van het Regelink en ook wethouder van de gemeente Hengelo, schetst de tegenwoordige toestand van het “markgenoodschap”. Sinds het overlijden van Mr. Snethlage als laatste markenrigter zijn de belangen en verplichtingen van de marke niet meer behartigd. De gemeente wil het onderhoud van de bruggen en duikers geregeld zien, waarna die overgedragen kunnen worden aan de gemeente. Daarom wordt voorgesteld om een markebestuur van drie personen te benoemen.
Dhr. De Veije wordt benoemd tot voorzitter, de heren van Houten (Meenink, Vaalverink en Antink) en Kleve (den Iekink) als leden.
Het bestuur wil al op 29 november weer bij elkaar komen maar dhr. Stolk (Wassink) als vertegenwoordiger van de erfgenamen van J.L. Steenlack, de laatste administrateur van de marke, vraagt om wat extra tijd. Hij denkt dat hij nog meer informatie via de familie Steenlack kan aanleveren. Ook de heren Gallee (Stemmers of Cuper, Groot Wassink en Klein Wassink) en landmeter Mellink (Abbink, ’t Jotink en Buenk) denken nog wel wat stukken aan te kunnen leveren.

Op 13 december 1873 komt het markgenoodschap, zoals het nu genoemd wordt, weer bijeen. Van de erfgenamen van B.G. Snethlage zijn inderdaad de nodige stukken ontvangen en Mellink uit Vorden heeft tekeningen ingestuurd. Nu kan men een duidelijk beeld krijgen van de huidige situatie. Uit de stukken blijkt dat de eigendom van de definitief toebedeelde percelen in 1833 is overgeschreven op naam van de toebedeelden.
De Hervormde en Rooms Katholieke armen zouden nog enkele stukken grond in eigendom krijgen. De betreffende percelen zijn op 16 oktober 1834 verkocht en hebben fl. 594,-- opgebracht, maar het lijkt erop dat de gronden niet op naam van de kopers zijn gezet.
Er staat sowieso nog heel veel grond op naam van de marke terwijl die grond inmiddels wel aan andere eigenaren toebehoort. Dat geldt in ieder geval voor grond die bij markeresoluties zijn toegekend.
Nog wel marke-eigendom is een deel van de singels aan de Zellerdijk (nu Ruurloseweg) met daaraan liggende lage grond dat de naam “Ronde Venne” draagt. Links en rechts liggen er nog steeds de overhoekjes, alles bij elkaar ruim 4 hectare.
Met betrekking tot de overname van de duikers en bruggen door de gemeente is nu duidelijk geworden dat het gemeentebestuur op2 november 1833 een bedrag van fl. 2.200,-- heeft gevraagd hetgeen door de marke is afgewezen.
In 1836 is door de marke als vergoeding een bedrag van fl. 500,-- geboden met daarbij de singels aan de Zellerdijk. Dit is weer door het gemeentebestuur afgewezen omdat het van mening was dat een bedrag van fl. 1.200,-- nodig was.
En dan is er nog de financiele administratie. In het verleden is er steeds door de administrateur rekening en verantwoording afgelegd en die verklaarde dan ook het eventuele batige saldo aan de marke schuldig te zijn.
Toen mr. Hubrecht per brief van 17 oktober 1837 zijn ontslag indiende is hij opgevolgd door zijn zwager J.L. Steenlack. Op 1 september 1834 zou er een batig saldo van fl. 267,47 zijn geweest waarna er geen rekening en verantwoording meer is afgelegd.
Nadat J.L. Steenlack op eerste Kerstdag 1855 overleed heeft de weduwe aan markenrigter B.G.Snethlage gevraagd om de stukken over te nemen. Maar omdat Snethlage van mening is dat hij daartoe niet bevoegd is blijft de administratie bij de weduwe Steenlack.
Op 12 september 1856 heeft de weduwe dan nog een brief gestuurd waarin ze schrijft dat ze uit de aanwezige stukken inmiddels heeft kunnen opmaken dat de zaken niet zomaar overgedragen kunnen worden maar dat er ook verrekening met de marke moet plaatsvinden.
Nu, 13 december 1873, is er een brief van dhr. Stolk als gevolmachtigde van de familie Steenlack. Hij doet de aanbieding om alle aanwezige stukken, kwitanties e.d. over te dragen aan de marke in ruil voor volledige vrijwaring van de familie Steenlack. Volgens Stolk is nooit geld van de marke in berusting geweest bij de familie Steenlack.

Uit de papieren die de laatste markenrigter Snethlage heeft nagelaten valt op te maken dat die na 1856 nog wel grondbelastingen heeft betaald voor de marke, nadat hij was overleden hebben zijn erfgenamen deze belastingen voldaan. Door de verkoop van dode dennenbomen werden deze uitgaven bekostigd, bij de overdracht van de stukken is dan ook nog een bedrag van fl. 0,74 aangetroffen, afkomstig van deze handelingen.

Het markebestuur wordt gemachtigd om alles te doen wat nodig is om te zorgen dat de laatste onroerende goederen van de marke worden overgedragen aan de gemeente Hengelo. Ook moet het bestuur zorgen dat alle grond die door de marke is verkocht door overschrijving ten kantore der hypotheken op de juiste naam komt te staan.
Tenslotte krijgt het bestuur de opdracht om alle nodige maatregelen te treffen om rekening en verantwoording af te kunnen leggen.


Kaart 1867 Marke Hengelo en de Dunsborg HattemermarkKaart uit 1867 met daarop de Dunsborgermarke de Hattemermarke en de Hengelosemarke.

 

Op 6 juli 1875 komt het markgenoodschap weer bij elkaar. Er is een oud reglement gevonden uit 1810 dat nog steeds van kracht is. Van oudsher zijn er 59 stemgerechtigde erven, maar van sommige erven zijn de huizen afgebroken en de gronden daarvan zijn verkocht aan meerdere eigenaren, daardoor is het moeilijk om uit te maken aan wie het stemrecht behoort. Met algemene stemmen wordt beslist dat het stemrecht blijft bestaan voor die erven waarvan de huizen zijn afgebroken. Het stemrecht behoort aan de eigenaar van de grond waarop vroeger het huis heeft gestaan.
Bij het kadaster is onderzoek gedaan naar de gronden die nog op naam staan van de marke. Er zijn 24 percelen gevonden, ter grootte van ruim 4 hectare, die nog in eigendom zijn van de marke. Dan zijn er 26 percelen gevonden die in het bezit zijn van bijzondere personen. Hiervan zijn 23 bezitters ook de rechtmatige eigenaren maar van 3 percelen is nog niet bewezen dat de gebruikers ook de rechtmatige eigenaren zijn.

Er zou nu rekening en verantwoording kunnen worden afgelegd. De familie Steenlack is bereid om een batig saldo van fl. 1.520,43 aan de marke te betalen. Er is ook nog een obligatie 2 ½ procent Nationale Werkelijke Schuld van fl. 400,-- die van de marke is en moet worden overgenomen. Maar het markebestuur kan met dit voorstel niet akkoord gaan, want zij komen uit op een batig saldo van fl. 1.692,73. De erfgenamen weigeren namelijk o.a. de rente van de obligatie vanaf 1856 aan de marke terug te geven.
Het bestuur stelt aan de vergadering voor om maar genoegen te nemen met de voorgestelde fl. 1.520,43 en de obligatie om zodoende niet in een rechtzaak te belanden.
Maar de erven Waarle en Antink protesteren en uiteindelijk wordt de volgende beslissing genomen: De marke heeft, door nalatigheid van de administrateur en de markenrigter al veel schade geleden doordat er geen rente is ontvangen van de fl. 1.520,43. Daarom weigert de marke om de rente van de obligatie over 18 jaar uit te betalen en eist teruggaaf tot op heden.

Met betrekking tot de duikers en bruggen is een conceptovereenkomst opgesteld die uitgaat van overdracht met bijbetaling van fl. 500,-- en overdracht van de laatste grond die in bezit van de marke is, totale waarde ongeveer fl. 1.700,--.

En dan verstrijken er nog weer bijna zes jaren voordat, op 7 juni 1881 bij logementhouder Langeler om 11.00 ’s morgens, 42 stemhebbende erven van de marke van Hengelo beginnen aan de allerlaatste markevergadering.
Voorzitter de Veijze meldt namens het bestuur dat het hoogst aangenaam is om deze vergadering te kunnen bijeenroepen welke vermoedelijk de laatste zal zijn die getuigenis aflegt van het bestaan van een genootschap dat eeuwenoud is.
Het bestuur, door het overlijden van dhr. Van Houten nog maar bestaande uit de heren Kleve en de Veijze, maakt melding van het bereiken van haar einddoel, namelijk de opheffing van de marke. De vereiste overeenkomsten met de gemeente Hengelo zijn gesloten, de overschrijving van de eigendommen van gronden heeft plaatsgevonden en er is, na rekening en verantwoording afgenomen te hebben, volledige decharge verleend aan de familie Steenlack.
Al deze zaken zijn als bijlagen bijgevoegd, hier volgt een samenvatting:

Bijlage 1.
Rekening en verantwoording van wijlen J.L. Steenlack, sluitend met een batig saldo van fl. 1.708,53.

Bijlage 2.
Een afschrift van volledige kwijting en ontheffing aan de familie Steenlack.

Bijlage 3.
Een verklaring van overschrijving in de registers van hypotheken van gronden die niet in het bezit van de marke zijn omdat deze al op 16 oktober 1834 zijn verkocht.

Bijlage 4.
Een verklaring van overschrijving in de registers van hypotheken van gronden die in de periode 1824 tot 1835 al aan het armenbestuur van de Hervormde gemeente en aan de gemeente Hengelo zijn toegekend. De gronden waren wel door de nieuwe eigenaren in gebruik genomen maar stonden nog steeds op naam van de marke.

Bijlage 5.
Overeenkomst van de overdracht van wegen, waterlopen, bruggen en duikers aan de gemeente Hengelo.

Bijlage 6.
De overschrijving van de eigendom van twee percelen grond die nog op naam van de marke stonden maar al meer dan 30 jaren in gebruik van de huidige bezitters zijn.
Er kan niet worden aangetoond dat die bezitters er niet eerlijk aangekomen zijn, daarom wordt de eigendom erkend.

Bijlage 7.
Definitieve rekening en verantwoording. Er is een batig saldo van fl. 690,48 overgebleven en dan is er nog de obligatie. Alles te samen een bedrag van fl. 962,63.
Het bestuur stelt voor om dit resterende batig saldo te gebruiken voor de aanschaf van een brandspuit en deze aan de gemeente Hengelo aan te bieden.
Deze geste strookt ook met het gegeven dat de marke zich altijd, door de eeuwen heen, heeft bezig gehouden met zaken die het belang van de gehele gemeenschap aangingen.

 Het bestuur stelt aan het einde van de vergadering dat de Marke van Hengelo is ontbonden en opgehouden heeft te bestaan. Dit voorstel wordt bij acclamatie aangenomen door de vergadering en goedgekeurd maar niet voordat de gezamenlijke markegenoten, bij monde van dhr. Swaving (Antony Broederschap), het bestuur bedanken voor hun moeilijke en volhardende arbeid in het ten einde brengen van de aangelegenheden van de Marke van Hengelo.

Bronvermelding:
Markeboek van de marke van Hengelo 1612 – 1690, transcriptie en tekstverwerking:J.Renema
Markenboek der Hengelosche Mark 1691 – 1748, transcriptie en tekstverwerking A.Menkveld en J.Hiddink
Duplicaat Markenboek der Hengelosche Mark 1800 – 1834, transcriptie en tekstverwerking A.Menkveld en J.Hiddink
Markenboek der Hengelosche Mark 1873 – 1881, transcriptie en tekstverwerking A.Menkveld en J.Hiddink
(alle vier boeken zijn publicaties van de Oostgelderse Stichting voor Genealogie en Boerderijonderzoek)

 

Artikel geplaats door H.M. Somsen
Laatst bijgewerkt: 1 april 2018